Opa
– Hoe vaak heeft u gereden? De jongen die het vraagt is ruwweg half mijn leeftijd. Duidelijke vragen formuleren is een eigenschap in ontwikkeling, en ik kijk hem derhalve vragend aan.
– Hoe bedoel je?, zeg ik hoopvol. Er volgt een conversatie over een algemeen klassement, en dat je daar minstens vier van de vijf maal aan mee dient te doen om in het klassement mee te mogen doen. Ik leg uit dat ik er twee gemist heb, dus dat hij niet bang hoeft te zijn dat ik willekeurig welke prijs onder zijn neus zal weg kapen.
– Ja, want u rijdt zo hard, laat de jongen weten. Gevleid door dit ongepaste compliment merk ik op dat ik dan ook wel wat jaren ouder ben, en dat het maar goed is dat ik wat harder rijd, en dat ik voor hem hoop dat hij op mijn leeftijd toch echt een stuk harder zal rijden dan ik, om te vervolgen:
– Zeg, hoeveel wielrenners ken je, die er prijs op stellen met U te worden aangesproken? Hij bekend dat het er geen een is. Ik stel hem gerust met de woorden dat dit na vandaag niet veranderd is, en al tutoyerend vervolgen wij onze fietsende conversatie.
Aan de start blijk ik – net als de vorige edities – een van de zeer weinige senioren te zijn die hier te plaatste mee doet aan de competitie. Wel geteld één andere amateur-B heer, en een elite dame (met dito profcontract) is op deze editie afgekomen, ondanks dat de locale vereniging haar clubtitels te grijp aanbiedt. Ik kom niet voor die titel – heb niet de behoefte daarvoor lid te worden – en ook niet voor de competitie. Pijn & afzien…
De jongens van zeventien jaar en ouder rijden in een hogere groep, samen met de (afwezige) amateurs-A en elite renners. De oude talentlozen mogen afrekenen met vijf- en zestienjarigen. Het lukt slechts met moeite. Een een enkeling is rapper. Mijn hippe – en hun minder hippe – materiaal ten spijt. Gelukkig bedekt de druppel helm de slapen goed, zodat mijn grijze hoofd verborgen blijft voor hun jonge ogen. Ze zouden me terstond aangeboden hebben te helpen met oversteken.
Toch is er niet enkel kommer en kwel te beleven in de Krimpener polder. De benen zijn goed. Er is motivatie van een net gereden pr in Woubrugge, er is een lekker briesje, en er is vollop zon. Effe knallen en we zijn zo weer terug. Minder dan negen minuten. Moet lukken. Tijdens het inrijden heb ik nog vier maal het keer punt geoefend. Het ging nog niet vlekkenloos, maar wellicht dat het wat scheelt.
Maar fietsen is trappen. Na alle gedachtenspinsels, dagdromen en ander geneuzel, komt altijd het moment dat wel van belang is. Het moment direct na het aftellen dat de tijd gaat lopen en de poging begint om zo snel mogelijk de hele handel over de finishstreep te slingeren.
Bij afwezigheid van peloton – een mijn niet onbekend gemis – druk ik de neus diep voorover min of meer tussen de ligbuizen. Ik draai de hendel heel ver open en hoop dat dit tot enige snelheid zal leiden. Het lijden begint in ieder geval direct. Het gaat snel, dat wel. Vooral de beleving. Voor ik er erg in heb ga door de slingerbocht richting het keerpunt. Focus me op het rempunt en gooi hem om de pilon heen. Bijna stilstaand stort ik me weer in de afzink. Het kan er mee door.
Terug! Het hart wordt aangesport tot nog dwazer toeren, en het lichaam sputtert tegen. Niet als een kleine jongen die strafwerk moet schrijven, maar als een potige havenarbeider die niet gedient is van de verhouding loon en werk. Ik sluit de ogen voor dit protest en ga onvermurmbaar door. Met de wind in de rug vlieg ik bijna.
Terug op aarde, blijk ik met 8:53.99 ook hier een pr te hebben gereden. Da’s leuk, maar er gingen er gingen er nog een flink aantal jeugdigen harder. Relativeren komt met de jaren, gelukkig: Ook zij verloren van de vrouw, van het sterke geslacht. Zuh is de klasbakkin. (Of was het klasbakster?)
Het langzaamst ging een oud opaatje, stoïceins langs de deelnemers trappend recht op een deelnemer af. Ze misten elkaar op een haar na. Levensmoe, was mij eerste oordeel. Verwijten kreeg hij naar zijn oren geslingerd. Hij reageerde niet. In een woede aanval in opkomst overwoog ik achter hem aan te fietsen en hem eens flink te waarheid te vertellen. Ik deed het niet. Haalde de schouders op en dacht: het is goed zo, niemand heeft er iets aan. Je kan merken dat ik ouder word.