We schrijven Ik typ maandag 14 september 1998. Na twee weken logeren in Haagse kringen betreed ik eindelijk mijn ‘studentenhuis’ in Delft. Een hele nieuwe wereld gaat voor me open. Nieuwe gebruiken (gefrituurde loempia bij het avond eten), ritme (opstaan na 11 uur ’s ochtends),  en vrienden (huisgenoten, studievrienden). Feestjes met veel bier, en weinig meisjes. Vieze keukens, ranzige kamers. Schraal, in goed Delfts.
Nu bijna elf jaar later sta ik om 18:43 op de parkeerplaats mijn tt-machientje op te tuigen. Wielen d’r in en op 10 bar. Snelpak aan, bidon vullen voor het inrijden. Over een kwartiertje start de in schrijving voor de WTOS 10 km tijdrit. Ik weet niet precies wat ik kan verwachten. Een ongergeld zooitje waarschijnlijk, op hun site was het lang zoeken naar de benodigde informatie. Eerst maar eens verkennen.
Het parcours voert over de secondaire weg langs de A13. Bekend terein. Tijdens mijn studententijd zat het traject soms in mijn trainingsrondjes. Het asfalt  bolt niet. Er is een versmalling, waar je maar van moet hopen dat de weinige otomobilisten die je kan tegenkomen je enige ruimte geven. Ook rijdt je langs een nest met jonge zwanen. Vooral op de terugweg kom je daar dichterbij in de buurt, dan prettig. En het waait. Het waait fors. Heen, ruim mee, en – zo gaat dat bij een heen-en-weertje – terug tegen.
Het is inmiddels al ruim na zevenen. Slechts een WTOS’er heb ik inmiddels gespot. Een jongen die ik vaag ken van Delfts feestje waar ik vorig jaar verzeild raakte. Sindsdien heb ik hem twee maal in wedstrijdverband getroffen: De ronde van Pijnacker en de Zuid-Holland Tijdritcompetitie. Een kort gesprek leert dat ook hij geen idee heeft waar de rest blijft. Hij is bestuurslid.
Op de inschrijfplek aangekomen druppelen langzaam de eerste deelnemers binnen. Dde WTOS-ploegleiderswagen is inmiddels gearriveerd. De startlijst wordt opgemaakt. Wat mijn verwachte eindtijd is? Mijn vage kennis heeft zojuist gemeld dat ie voor 14:30 gaat. Dat was precies de tijd die ik bedacht had te gaan aangeven. Doe mij dan maar 14:31. Hmm, ik wilde achter hem starten, ik had 14:29 moeten zeggen, bedenk ik me. Maar goed, voor hem starten is ook oke.
Het loopt al tegen half acht als de mobiele telefoon wordt ingeschakeld:
– Euh, ging jij nog komen?
- [ongetwijfeld een wedervraag]
– Ja, om bij het keerpunt te staan.
Zo dat was dan ook geregeld. Onder het mom: “Wat is de wereld toch klein†spreek ik met een sympathieke Vlaamse wielrenner die de virtuele wereld enige bekendheid heeft als ‘de zwarten’. Hij was gewapend met een enorme paparazzi-camera. Hij ging wat kiekjes maken. Tijdrijden was niet zijn ding. Tja, die mensen heb je ook…
Toen vlak voor achten dan ook de keerpuntbeveiliger kwam aan gekard op zijn aftanse studentenbrik konden we eindelijk beginnen. De eerste renners vertrekken. Ik friemel nog wat aan m’n overschoenen. Vijf, vier, drie, twee, een, en gaan.
Mijn hersenen schakelen weerover in tt-modus. Je moet trappen, je moet trappen. Niet te gek, je hebt wind mee, maar vooral: je hebt straks wind tegen. Slinger, gewoon in de beugel, prima te doen, blijven trapen. De hardslagmeter gaat van diep-oranje over in rood. Bijna halverwege.
Het keerpunt doemt op. De beveiliger wijst. Hmm, ik moet voor hem langs? Oke. Nog harder remmen dan ik van plan was, anders ga ik door hem heen. En aan zetten maar.
Nu begint het lijden. Vijf kilometer precies vol tegen de wind in. De hardslagmeter begint oker te kleuren. Veertig, veertig, houdt die veertig, bonkt het door m’n hoofd. Het lukt. Soms een puntje meer, soms een puntje minder. De hardslagmeter is in de gevarenzone. Zo’n dan 180 hardslagen per minuut. Dat zijn er nog maar drie minder dan m’n max. Ik negeer het. Daar zie ik de fotograaf.
Flits, daar was de fotograaf. Daar is de finish. Ik kijk op mijn klokje: 14:27, 14:28, 14:29, 14:30 14:31. Binnen. Precies op de tijd. Dat schrale, dat gaat er toch vanaf in de loop der tijd…
[...] keer was het zeker niet zo’n schrale bedoening als de eerste keer, maar het blijft lekker onbeholpen bij de Delftse studenten verenigd [...]