- Je hebt te weinig competitie. Mijn ploegleider laat aan duidelijkheid niets te wensen over.
– Gewoon dinsdag op De Bult rijden. Ook goed voor je mentale hardheid. Op dat punt ben je net een weekdier.
Ik knip. M’n ploegleider zal het niet gemerkt hebben. Dergelijke subtiele instemmingen gaan nogal eens verloren tijdens een telefoongesprek.
- Je rijdt gewoon de eerste helft tussen de wielen. Niet te veel op kop. Als je de macht hebt ga je er van tussen. Je kan het B- peloton pijn doen.
- Ik zal m’n best doen, Antwoord ik. Hij laat achterwege dat je best doen niet genoeg is. Hij weet dat ik zelf ook wel snap dat hij niet tevreden is met het antwoord. Kort wordt het trainingschema doorgenomen. Het krijgt zijn goedkeuring. Gelukkig, dat is wel eens anders geweest.
Ik hang op. Het is zondagavond, nog twee dagen voor ik met de billen bloot moet. De afgelopen twee dagen 240 kilometer D1 gedaan. Mijn zitvlak doet pijn, en er wacht een drukke werkweek. Het laatste waar ik op zit te wachten is afzien in koers. Maar goed, als de ploegleider het eist…
Dinsdagmorgen word ik met zere benen en een brak hoofd wakker. Het plan was om de woon-werkafstand per fiets te overbruggen. Wás.
Als ik ’s middags thuiskom, voel ik me niet veel beter. Het eten dat ik vast klaar gemaakt had smaakt me totaal niet. Ik hijs me in m’n snelpak – je weet maar nooit – grabbel bidons, en handschoenen bij elkaar. Op naar De Bult.
Het is lang geleden dat ik op De Bult geweest ben. Dat zal ik weten. Meerdere mensen spreken hun verbazing uit mij hier weer te treffen. Ik ben niet gevat genoeg om ze te vertellen dat die verbazing volledig wederzijds is. Ik schrijf me in, vraag iemand m’n rugnummer op te spelden en sjok richting het parcours.
De inrijdronde geeft geen goed gevoel. Pijnlijden met een hoofdletter P. Ik sluit achteraan op de startlijn.
Het startschot klinkt. Weg zijn we. Al snel worden er verschillende uitbraakpogingen gedaan. De vluchters krijgen elke keer een paar meter. De tweede ronde besluit ik daarom al mijn geluk te beproeven. Ik geeft écht gas en ga heel dik boven de vijftig weg. De vluchter die voor mij is reken ik rap in. Ik draai me om:
– Hè, waar komen al die renners vandaag? Het hele peloton zit in mijn wiel. Heb ik dat?
Ik kom nog wel als eerste door maar baal er behoorlijk van. Dit herhaalt zich een aantal keer: renners springen weg, maar worden weer opgeslokt. Ik doe een poging, en het hele peloton hangt in m’n wiel. Er wordt me geen ruimte gegund. Ik besluit een beetje te gaan chillen achterin het peloton.
Als het A-peloton – met de tallentvolle renners – langs komt laat ik een klein gaatje vallen. Ze gaan me iets te knus de afdaling in. Een ronde lang rijd ik solo achter het peloton aan. Gelukkig heeft mijn ploegleider andere dingen aan het hoofd, anders was het me op een reprimande komen te staan. Na een korte krachtinspanning sluit ik weer aan.
Het tempo zakt. Zonder me in te spannen – De hartslag zakt onder de 150 bpm – schuif ik langzaam naar voren. Na twee ronden rijd ik vooraan. We draaien de bult op. Ik geef gas, heel veel gas. Ik ben boven, kijk achter en zie een man in m’n wiel. Ik ga door. Volle bak de afzink in. Na de kombocht kijk ik nog eens. Er zit een man m’n wiel. Een andere man. Ik blijf doorstampen. We naderen nu met rasse schreden. Shit, kunnen die jongens niet doorrijden? Straks moeten wij de benen stilhouden.
We komen op adem, mijn medevluchter in ik. Het gat met de A’s is nu minder dan tien meter. Dat is niet netjes. Er langs? Dat is waanzin. Zij gaan in principe harder dan wij. Daarnaast gaat de jury dat nooit goed vinden – terecht. Gelukkig voeren ze het tempo op. Het gat wordt weer groter.
We rijden een strak tempo. Ik op kop, hij in mijn wiel. Oppeens zit er een tweede man in mijn wiel. Wow! Die heeft een jump gemaakt. Na twee ronden neemt ie de kop over de bult af. J@$^s! Wat rijdt hij hard, dat ga ik niet volhouden.
– Loslaten! Schalt het door de spieker. Ik kijk nog eens naar de man wiens wiel ik probeer te houden. Verrek, da’s een wit rugnummer. Van een A dus. Vandaar dat ie zo hard ging. Ik laat hem direct gaan. En bied de volgende ronden mijn excuses aan bij de jury, ik had het echt niet door.
We draaien nog een paar ronden samen. Hij neemt af en toe over. En passant pak ik de leidersprijs. De afstand tot het peloton blijft gelijk. Wow, we gaan samen vooruit blijven. Er is maar een probleem. Hij kan wel sprinten. Ik moet hem dus vroegtijdig zien te lozen als ik wil winnen. Dan schiet er voorzichtig kramp in m’n kuit. Hmm, dat gaat hem niet worden.
De kramp gaat van m’n rechter naar m’n linker kuit. En verdwijnt weer grotendeels. Nog drie ronden. Dan maar weg als we de bult op draaien. Mijn enige kans.
De laatste ronde, ik zit in zijn wiel. Hij valt stil in de kuipbocht. Ik neem over, geef gas – dom je zou wachten – en ga er als een dolle vandoor. Ik raak hem niet kwijt. De bult op, ik raak hem niet kwijt, de bult af, ik ga dood, ik raak hem niet kwijt. Vlak voor de bocht zet hij aan, en is er vandoor. Hij juigt als ie solo over de finish gaat. Ik volg gelaten in zijn kielzog. Te weinig competitie…