Wanneer ik als kind alleen op de fiets zat, fantaseerde ik dat ik vooruit was in koers, en het peloton me op de hielen zat. Het besef dat ik geen sprinter was zat er vroeg in dus ik móest mijn uit de duim gezogen opponenten voorblijven. Nu weerhield niets of niemand me er van om mijn peloton op zoveel afstand fietsen als ik zelf wilde. En om misverstanden te voorkomen: het was niet Miguel Indurain, maar ik die in 1991 het geel Parijs binnenbracht. Met een ronde voorsprong op het peloton finishde hij op de Avenue des Champs-Élysées. En dat al elfjarige leeftijd.
…
Het is een warme woensdagavond. Ik laad mijn tt-monster uit. Gelukkig deed m’n TomTom het, want een kompas zal hier niet werken. Ik kijk om me heen. Mijn ogen speuren naar de beer zonder elleboog. Een doorgaans zachtaardig exemplaar, maar je weet maar nooit. Het blijft een roofdier.
Er zijn veel bekende gezichten en grote namen. Zoveel dat ik ze bijna uit mijn handen zou laten vallen, ware het niet dat het niet mijn stijl is dat te doen. Ik word meerdere malen gegroet door mensen van wie ik geen idee hebben wie ze zijn. Ik groet vriendelijk terug. Af en toe kijk ik om? Ze zullen toch wel mij bedoelen? Of zou hier nog een andere Corniel rondlopen?
Met de beer en een zelfbenoemd onderpresterend windscherm rijd ik in. Geen idee waarom. De motor kookt als vanzelf met deze hitte. Aan de andere kant: de rijwind geeft weer enige verkoeling. Na het inrijden ga ik over op Spaanse opwarmtechnieken. Voor mij voldoet het. Relaxt kijk in naar de dwazen op hun rollerbanken en Tacxen.
Als mijn naam door de speaker wordt omgeroepen meld ik me aan de start. Voor me staan twee Swabo-klasbakken. Die ga ik niet inhalen. Achter me sluiten mensen aan die ik hoop achter mij te kunnen houden. Ik kijk nog eens, en prent ze goed in mijn geheugen. Noway zeg ik tegen mezelf.
Vijf, vier, drie, twee, een, go! Met de duivel op mijn hielen neem ik de benen. De hitte slaat me hard in het gezicht. De hartslag loop bijna direct op tot boven het omslagpunt.
Realiteitszin komt met de jaren – zeg men – dus inmiddels weet ik dat achterÂvolgingsÂwaanzin niet betekend dat ik nÃet achtervolgd wordt. Nadat ik de eerste bocht heb genomen wordt het gevoel dat ik word achtervolgd zo sterk, dat ik kort achterom kijk. Een halvegare wielertoerist zit fluitend in mijn wiel. De duivel in z’n zwarte snelpak.
Ik weet niet wat ik van moet en wil denken. Denken gaat sowieso niet zo goed. Ik besluit hem te negeren. Het tijdritmantra neemt bezit van me: trappen, trappen, trappen, trappen (bis).
Zou hij pijnlijden? Ik ga toch best hard? Hij is vast alleen aan het warmrijden. De duivel lacht me vast uit. Vindt me een stumper, met een armzalig lage snelheid. Hij zag ook hoe ik door een renner werd ingehaald alsof ik stil stond. Negeer de duivel. Negeer de duivel.Trappen, trappen, trappen, trappen (bis).
De bochten gaan prima. Ze zijn allen ruim en liggend te nemen. Tussen mijn benen door en aan mijn slagschaduw zie ik dat de duivel nog steeds in mijn wielen zit. Eenmaal hoor ik hem hardop iets zeggen. Ik versta het niet. Ik wens er niet naar te luisteren: stay away from the dark side (..)
De benen doen pijn en mijn hoofd is defintief met mijn verstand aan de haal. Ik smacht naar de finish streep. Is het nog ver? Mijn hartslag klimt op naar tien slagen boven omslag. Ik voel me opgejaagd, dat is positief. Hè? De duivel is verdwenen. Mijn slagschaduw wordt niet meer vergezeld. Ik had het nog niet gemerkt. Ik heb geen tijd om er over na te denken. De finish wacht op niemand, en de stopwatch van de tijdwaarnemer al helemaal niet. Medogenlozer dan Christian Prudhomme en zijn entourage.
De teller voor mijn snuffert nadert de dertig minuten. Daaronder blijven zou een presatie zijn voor me. Het lukt niet. Negentien tellen. Ik rijd uit. Probeer uit te rekenen hoe snel ik ben gegaan: Het parkoers was, euh, 22 km. Toch? Met 30 minuten dus 44 km/u. Dat gaat. Die 19 seconden is een derde van een minuut en dat is dan weer een dertigste van de uitgangsnelheid dus een negende. Dus een negende van 44 km/u, dat is 39 km/u. Hmm, da klopt niet. wat Doe ik fout. Het zal wel 43,5 km/u zijn dan, maar dat is te hard. Klot het rondje dan niet? Mijn hoofd kookt. Het lukt me niet. (Weer bij zinnen: 21 km in 30:19 is 1/90e minder dan 42 km/u is dus ongeveer 41,5 km/u)
Ik fiets terug. Als ik mijn rugnummer inlever wordt er gevraagd:
– ben je junior?
Verschrikt kijk ik achterom. Er moet een vergissing in het spel zijn. Er staat niemand.