Het is half oktober. M’n ogen zijn nog dicht als ik opsta. Ik loop onder de douche door. Tenminste, dat neem ik aan, want dat doe ik altijd. Herinneren kan ik het niet. Met de fiets aan de hand loop ik naar de lift. Dit is wederom een aanname, maar aangezien m’n fiets niet vanzelf gaat is het wel de meest waarschijnlijke verklaring.
Het is half acht en ik zit in de oto op weg naar Drenthe. Half acht! Zondagmorgen, wat zeg ik: zondagnacht. Ik lijk wel ben gek. Mijn digitale fietsvriendjes wachten op me. Alle vier.
De oto gaan vanzelf. Tom doet er lang vooral het zwijgen toe, en de cruisecontrol regelt het gaspedaal. Kwestie van binnen de lijntjes kleuren. Ik heb de kleuterschool met succes afgerond, dus dat lukt aardig.
In Drenthe ontmoeten anderhalve man en een paardenkop. Nu ja, wellicht tien mannen (m/v) en vijf paardenhoofdenkoppen. Het blijft Drenthe natuurlijk. Nergens, en daar midden in, treffen we een café. Het is zowaar open. Sommigen bestellen appeltaartgebak, ik ga voor de mosterdsoep.
Asfalt is een uitvinding die zijn doorgang in het hoge noorden nog niet heeft gehad. Althans, niet overtuigend. Vele karrensporen, schelpenpaden en kasseistroken dienen als ondergrond. En soms, moeten we door een zandbed.
Het is een week na mijn laatste tijdrit en ik ben moe. Onderweg naar huis val ik bijna in slaap in de oto. Als ik mijn bed zie, gaat het licht uit.
Oppeens ben ik wakker. Ik rijd door de Veluwe op een mij nog onbekende zwarte cyclocrosser. Mijn benen trappen rond, zuurstof in de longen. Het is al half november.