Monsters heb je in soorten en maten. Hele grote (zoals dat monster in de Flevopolder, dat ik in 2007, 2008, en 2009 versloeg) en hele kleine. Veelal wordt aangenomen dat grote monsters lastiger te overwinnen zijn dan kleine. Ten onrechte…
De crux zit hem erin dat kleine kleine monsters niet alleen zijn, maar met vele. In mijn geval met enkele miljarden. Al ruim twee weken lang vallen ze me voortdurend aan, houden me uit m’n slaap, en van m’n fiets. Ze hebben m’n maag binnenstebuiten gekeerd en de benen uitgehold. Mijn lijf draaide overuren om uit het lijf en buiten de deur te krijgen. Niet altijd met evenveel succes.
Het was zo bezien dus een dwaas plan om vandaag te proberen het grote monster te verslaan. Toch deed ik een pogin. Ten eerste omdat ik de ijdele hoop had, dat ik de strijd met de monstertjes inmiddels had gewonnen, en ten tweede omdat m’n liefje ook aan de start stond. Ze zag er nogal tegenop en ik was bang dat al ik niet zou starten dat zij er ook vanaf zou zien.
Het werd een kansloze missie…
Na twee kilometer kwam er het eerst stuk tegenwind (nu ja, het was bijna windstil). Ik ging traag, heel traag, en mijn hartslag was hoog, te hoog. De bovenbenen deden pijn. Ze voelden aan alsof ik zeer recent zware krachttraining had gedaan, of enorm diep was gegaan tijdens een wedstrijd. Na 15 kilometer kreeg ik motivatieproblemen, en na 20 kilometer begon er een stem in mijn hoofd te roepen dat ik moest afstappen.
Toen ik voor het eerst de finish passeerde was het genoeg. De monstertjes-Corniel: 1-0
N.B. M’n liefje zegevierde wel!