Er viel nog sneeuw deze week. Vooral natte sneeuw, maar toch. Tijdens het inrijden waren er meerdere bevroren plassen waar te nemen. Kortom het was koud. En ondanks het zonnetje, was het met dank aan de gure wind koud. Heel koud. De Wit en ik verkennen het parcours. Tenminste, dat dachten we. Tijdens de wedstrijd zou blijken dat we een ander rondje hadden verkend. Ook leuk, maar niet heel nuttig.
Het is leuk. Buiten zijn met het speelgoed. Dik ingepakt. Het gaat traag, heel traag. Tegen de wind in is het werken met een hoofdletter W.
Van De Wit moest ik rustig starten. Ik probeer het, maar het lukt maar half. Het gaat zo traag dat je zou denken dat ik goed geluisterd heb. Soms maar 33 kilometer per uur, dat is lang geleden.  Dan komt er een dijkje. Er staat een man. Hij zwaait met zijn vlag. Ik kan links en rechts. Ik kan me niet herinneren welke kant logisch zou zijn. Uit z’n gebaren wordt ik niets wijzer. Ik schreeuw. Hij schreeuwt terug. A, Links dus.
Dan gaat het harder. Voor de wind. Het blijft guur, maar de teller raakt net boven de 40. Het vereist geen hogere wiskunde om uit te rekenen dat het gemiddelde daar ver onder zal blijven. Ik haal iemand in, ga soms stroef door de bochten. Het is sowieso een bochtige, en niet altijd overzichtelijke bedoening.
De finish is in zicht. Maar hoe moet ik daar om heen? Er vlagt iemand. Ik voel me het domste jongetje van de klas. Ik snap hem niet. Wat wil hij? Om dát paaltje heen? Hè, nu rijdt ik om de hekken heen. Ik zie een stoeprand. Hup, en gras, hup, en weer asfalt. Net cyclocross dit, al was het niet de bedoeling. Ik rol over de finish. Zo dom als vandaag, heb ik nog nooit gereden.
Voor een volgende keer toch maar een TomTom mee. Of een bijrijder die in m’n oor tettert.