De Mont Ventoux is de meest mythische berg ter wereld (in ieder geval van Frankrijk). Het zou de ‘berg van alle geesten’ zijn, en door zijn vreemde verschijning wordt de Mont Ventoux ook wel de kale berg genoemd.
Hoewel ik al dat mystieke, zweverige (haast religieuze) gedoe omtrent klimmen zwaar overdreven vind, stond de Mont Ventoux wel bovenaan m’n lijstje van colletjes die ik wel eens wilde oprijden. Het is een klim die wat voorstelt. Verder is de klim heel erg mooi, en dat is ook wat waard.
Het had niet eens heel veel voeten in de aarde om m’n liefje te overtuigen dat ook zij deze klim ook moest doen. Na wat wikken en wegen kozen we voor de beklimming via Malaucène. Deze is nét iets zwaarder dan die vanuit Bédoin (de Tour de France kant, die alleen daarom populairder is). De klim vanuit Sault is voor slappelingen, die viel direct af.
Na een heuze verkenning per oto (liefje: de Garmin zegt hier dertien procent!, hier is het vier procent, etc.) konden we de volgende ochtend aan de bak. Vroeg uit de veren en vanuit de camping richting Malaucène. Zestien kilometer warmdraaien, met ook al aardig wat (licht, dat wel) klimwerk: maximaal zes procent.
En dan spot je het eerste paaltje:
Liefje vertrekt stipt 9:05 voor haar 21 kilometer. Ik zou een halfuur wachten. Het worden er vijfentwintig. Ik houd het niet langer, ik moet, ik zal, ik ga! 9:30 en los.
Na mijn ervaringen met de Col de la Forclaz had ik ingezet op een tijd van onder de 1:30. De Forclaz is weliswaar korter (minder dan de helft) maar ook (behoorlijk) steiler, dus wellicht was een zelfde gemiddelde snelheid (veertien kilometer per uur) wel te doen. Vanwege de lange stukken tien procent echter, moet er ook ergens tijd worden ‘goedgemaakt’. Dus direct met de hartslag richting eind D2 en dik boven de twintig kilometer per uur. Al vrij snel haal ik wat mensen in die ik al wachtend had zien vertrekken.
– Hé, niet te gek man, het is nog ver!
– Maak je geen zorgen, ik zit nog lang niet in het rood.
Na anderhalve kilometer wordt het voor het eerst stijl. Tikje voor tikje schakel ik terug. Ik houd van souplesse, ook berg op. Binnen no-time zit ik op de 34:25, mijn kleinste verzet. De hartslag loopt  keurig op tot dik D3 en de trapfrequentie zit ruim boven de tachtig rotaties per minuut.
Als het eerste stuk negen procent aanbreekt schiet de hartslag voor het eerst boven omslag. Het is nog ver, maar ik voel me sterk. De benen zijn goed. Het tempo blijft hoog. Geen enkele cijfers op het display. Na kilometer vier is het vijf kilometer relatief vlak (met twee piekjes van dik tien procent, dat wel). Tempo blijven rijden is het devies. Daarna is het zwaarste stuk, vier kilometer lang boven de tien procent.
Ik nader m’n liefje. Bijna dertig minuten onderweg, zij dus bijna een uur. Ik zeg iets liefs (denk ik) en laat haar achter. Liefde is mooi, maar heel even, liggen de prioriteiten anders. Ik zie je boven!
De trapfrequentie is goed, ik schakel een paar tandjes op (en op de steile stukjes weer keurig terug). Voortdurend zie ik renners voor me. Een voor een haal ik ze in. Als ik iets Nederlandstaligs op hun shirt zie groet ik m’n moerstaal, anders volsta ik met: Bonjour!  Hoewel sommigen zo’n mooie dag niet lijken te hebben. Wat een lijken…
Het zware gedeelte breekt aan. De paaltjes waarschuwen me. De snelheid zakt tot net tien à elf kilometer per uur. De trapfrequentie nadert de vijftig. In binnenbochten – of als ik renners opraap – ga ik erbij staan. Heel, heel, heel soms, heel even maar, verschijnt er “09†op het scherm. Hmm, dat was niet de bedoeling. Voor een tijdje voel ik zelfs wat pijn in de aanhechtspieren van mijn bovenbeen met mijn linker knie.
Daarna vlakt het weer af. Bij het opvoeren van de snelheid merk ik vermoeidheid. De vlakkere stukken krijg ik mijn hartslag niet meer in  D3. De snelheid en trapfrequentie zijn nog prima dus zorgen maak ik me niet.
Bij de rotonde (Mont Serein) Â gaat het even licht naar beneden, en de snelheid dus omhoog. Het is van korte duur, de bocht, er staat een fotograaf. Ik lees sport-photo.fr. Geen leuke foto van mij blijkt. Jammer, niets aan te doen. Het wordt weer echt steil (boven de tien procent) en ik focus op het fietsen. De hartslag weer keurig in de D3, en geen enkele cijfers.
Als ik 1:15 op de fiets zit zie ik het paaltje dat zegt dat ik nog drie kilometer moet. Voor een tijd onder de 1:30 moet ik dus – kraak, kraak, kraak, kraak, rekenen gaat niet snel meer – de rest van de rit afleggen met tenminste twaalf kilometer per uur. Dat moet nét kunnen.
De mistral – die volgens de mevrouw van de camping sterker was dan normaal (er mocht niet ge-bbq’d worden) – staat tegen. Ik probeer de snelheid boven de twaalf kilometer per uur te houden, maar dat lukt niet altijd. Ik ga een momentje staan, maar beter wordt het daar niet van. En dus terug in het zadel. Dan zie ik de top. In mist gehuld.
Ga ik dat echt redden? Het lijkt nog zo ver, en nog zo hoog. Als ik het voorwiel over de streep druk weet ik het: 1:30,26. Nét niet. Maar ik ben boven! Het is nog even wachten op m’n liefje, maar als ze er ook is, laten we ons vereeuwigen:
Gelukkig had ik een regenjackje en armstukken bij me, want het was koooouuuud….
Na de afdaling, en een goed bord pasta rijden we in de zon – die eindelijk is gaan schijnen – terug richting camping. Onderweg pakken we nog even een klim van de buiten categorie mee:
De niet te onderschatten Col de la Chaine. En genieten van het landschap:
Het was een mooie dag uit een mooie vakantie.