Voor de derde maal – en op rij – deed ik mee aan het Nederlands Kampioenschap Tijdrijden voor vrije renners. Dat is een hele mond vol om aan te geven dat alleen kneuzen mogen deelnemen, en zij die om persoonlijke redenen hun Elite- en A-licenties hebben ingeleverd. Want die starten ook. Gelukkig voor mij is het merendeel van deze klasbakken ouder dan 40 jaar, en strijden zij met andere veteranen.
Maar de grootste tegenstander van een tijdrijder is- dat weet u – niet de tegenstander. Het is de tijd. Behalve op een winderig Texel. Daar blaast de wind de tijd naar het tweede plan.
Marion de Hondt – en Diana Woei ongetwijfeld ook – voorspelde het al: Zaterdag  5 september staat er veel wind (5 Beaufort), aan de kust zelfs 6 Beaufort, westelijk van richting. Als plankzeiler (in ruste) weet ik wat dat betekend: halve wind. Ideaal voor een dagje hard raggen op een kort surfboard met een niet al te groot zeil. Helaas, helaas. De medailles werden verdeeld onder diegene die het hardst fietsen. Dan is deze wind een ware hel.
Toch besloot ik geen ‘rif te steken’, maar‘volledig getuigd aan de start te vertrekken. Dus met disk en met drie-spaaks met hoge (60 mm) velg. Tijdens het proefrijden hield ik de boel aan de grond, en zolang dat lukt is de combinatie sneller.
Het plan was ‘sneller dan vorig jaar’, en ondanks de wind dit jaar zou dat moeten lukken. Vorig jaar waaide het namelijk nóg harder (alleen had je toen geen last van zijwind). We gingen wel kijken wat het ging brengen.
Na de start had ik een mooi tempo te pakken, met meer dan 50 km/u ging het bijna vol voor de wind. Dit was tijdelijk. Al snel draaide het parkoers en daarmee mijn snufferd zich in de wind. De snelheid zakte rap, en het sturen werd direct zwaar. De kont moest naar achteren om het stuur beter te controleren.
Voortdurend als ik dacht het juiste tempo en verzet goed gekozen te hebben, Â moest er op- of af- worden geschakeld. De wind trok er hard aan, en zeker toen tijdens de heenweg het parcours voorschreef dat we de dijk op en een stuk buitendijks moesten, moest ik alle zeilen bijzetten om het rubber op het asfalt te houden.
Gelukkig haalde ik zowel op de heen- als op de terugweg de  nodige renners in om het moraal erin te houden. De hartslagmeter vertelde me dat ik lui was, maar ik kon niet harder. Voor een tijdritmantra had ik simpelweg geen tijd: alle aandacht werd opgeslokt door het stuur en de wind.
Met de haven in zicht begon ik me op mijn eindtijd te richten. Vorig jaar was het 45:44, nu ging dat – zover was mij wel duidelijk – sneller zijn. De teller stond nog onder de 40 minuten, maar ik was er nog niet. Vorig jaar was ik na binnenkomst een half uur lang de rapste gebleken, dat zou nu niet zo zijn: voor mijn start had ik een tussentijd gehoord, die was rapper dan de mijne. Enfin, het persen was begonnen.
De 41 minuten verscheen, de 42 minuten verscheen, 42:30, 42:40, 42:48. Wow! Twee minuten en zes-en-vijftig sneller. Bijna drie minuten. In de tent een kleine teleurstelling: 39,95 km/u. Waarom, waarom, waarom toch?