Archive for the ‘Nøbel’ Category

Fietszeilen

Saturday, September 5th, 2009

Voor de derde maal – en op rij – deed ik mee aan het Nederlands Kampioenschap Tijdrijden voor vrije renners. Dat is een hele mond vol om aan te geven dat alleen kneuzen mogen deelnemen, en zij die om persoonlijke redenen hun Elite- en A-licenties hebben ingeleverd. Want die starten ook. Gelukkig voor mij is het merendeel van deze klasbakken ouder dan 40 jaar, en strijden zij met andere veteranen.

Maar de grootste tegenstander van een tijdrijder is- dat weet u – niet de tegenstander. Het is de tijd. Behalve op een winderig Texel. Daar blaast de wind de tijd naar het tweede plan.

Marion de Hondt – en Diana Woei ongetwijfeld ook – voorspelde het al: Zaterdag  5 september staat er veel wind (5 Beaufort), aan de kust zelfs 6 Beaufort, westelijk van richting. Als plankzeiler (in ruste) weet ik wat dat betekend: halve wind. Ideaal voor een dagje hard raggen op een kort surfboard met een niet al te groot zeil. Helaas, helaas. De medailles werden verdeeld onder diegene die het hardst fietsen. Dan is deze wind een ware hel.

Toch besloot ik geen ‘rif te steken’, maar‘volledig getuigd aan de start te vertrekken. Dus met disk en met drie-spaaks met hoge (60 mm) velg. Tijdens het proefrijden hield ik de boel aan de grond, en zolang dat lukt is de combinatie sneller.

Het plan was ‘sneller dan vorig jaar’, en ondanks de wind dit jaar zou dat moeten lukken. Vorig jaar waaide het namelijk nóg harder (alleen had je toen geen last van zijwind). We gingen wel kijken wat het ging brengen.

Na de start had ik een mooi tempo te pakken, met meer dan 50 km/u ging het bijna vol voor de wind. Dit was tijdelijk. Al snel draaide het parkoers en daarmee mijn snufferd zich in de wind. De snelheid zakte rap, en het sturen werd direct zwaar. De kont moest naar achteren om het stuur beter te controleren.

Voortdurend als ik dacht het juiste tempo en verzet goed gekozen te hebben,  moest er op- of af- worden geschakeld. De wind trok er hard aan, en zeker toen tijdens de heenweg het parcours voorschreef dat we de dijk op en een stuk buitendijks moesten, moest ik alle zeilen bijzetten om het rubber op het asfalt te houden.

Gelukkig haalde ik zowel op de heen- als op de terugweg de  nodige renners in om het moraal erin te houden. De hartslagmeter vertelde me dat ik lui was, maar ik kon niet harder. Voor een tijdritmantra had ik simpelweg geen tijd: alle aandacht werd opgeslokt door het stuur en de wind.

Met de haven in zicht begon ik me op mijn eindtijd te richten. Vorig jaar was het 45:44, nu ging dat – zover was mij wel duidelijk – sneller zijn. De teller stond nog onder de 40 minuten, maar ik was er nog niet. Vorig jaar was ik na binnenkomst een half uur lang de rapste gebleken, dat zou nu niet zo zijn: voor mijn start had ik een tussentijd gehoord, die was rapper dan de mijne. Enfin, het persen was begonnen.

De 41 minuten verscheen, de 42 minuten verscheen, 42:30, 42:40, 42:48. Wow! Twee minuten en zes-en-vijftig sneller. Bijna drie minuten. In de tent een kleine teleurstelling: 39,95 km/u. Waarom, waarom, waarom toch?

¾

Wednesday, August 26th, 2009

Het is kwart voor zeven als ik de oto het parkeerterein op rijd. Drie kwartier voor de start. Voetbaljeugd wordt naar de training gebracht, en oudere jongeren (of was het nu andersom) beginnen hun hardlooptraining. Ik laad mijn monster uit. Mijn disk die ik gisteren terug kreeg na een reparatie en in allerijl nog van een nieuwe tube kon laten voorzien (via deze weg, mijn dank is groot) kan eindelijk weer door mijn monster worden aangevuurd.

Het is niet alleen de snelheid, maar ook vooral het aangezicht van mijn monster. Zonder disk lijkt ze op een model op leeftijd in een te kort rokje,  zonder make-up. Mét is ze de femme fatale die met je kloten speelt en je reduceert tot een testosteronbom die tot alles bereid is om maar in haar nabijheid te mogen zijn. Een verschil van dag en nacht dus.

Terwijl ik haar zo sta te bewonderen krijgen we gezelschap. Een bekende (ken je iemand als je alleen internetcontact hebt?) parkeert naast ons. Hij is een monstertje voor zichzelf  aan het bouwen en is nu voor driekwart klaar: alleen nog trappers en een stuur. Met dat laatste kan ik hem helpen. En ik ben de beroerdste niet, dat doe ik dan ook.

Maar genoeg gepraat, er moet getrapt worden. Het tijdritmantra begint in het hoofd te malen en ik rijd warm. De disk houd zich goed, en het voelt geweldig. Ik ga knallen en een dik p.r. rijden, ik weet het zeker.

Vier, drie… Start! Daar gaan we weer. Trappen, trappen, trappen. De meters geven rode en soms okerkleurige waarden aan, alles doet pijn en het landschap schiet voorbij. Net als een paar toerrijders, een vrouw met een hond, en een paaltje langs de weg. Je laat het allemaal achter je. Gunt het geen blik waardig. Zonde van de tijd. Kostbare tijd.

Na het keerpunt gaat de snelheid omhoog. De wind kent vele gezichten. Nu is het mijn vriend. De vijftig wordt even aangetikt. De hartslagmeter knippert. Meer dan tien slagen boven omslag. Zoef, zoef, zoef. Het vurrukkulluke gevoel dat je krijgt als het écht hard gaat. Het maakt zich meester van mij.

BANG! Bonk, bonk, bonk, bonk. Een steen lijkt in mijn ooghoek weg te schieten. De hersenen registreren heeeeel langzaaaaaam dat er iets mis is. Lek. Shit. Op driekwart van de route sta ik met mijn goede gedrag en een lekke band om mijn net gerepareerde disk aan de kant. Einde oefening.

Zo’n hekel als windsurfers aan zwemmen hebben, zo’n hekel hebben wielrenners aan lopen. Toch zit er niet anders op. Blootsvoets over het ruwe asfalt. Gelukkig komt op driekwart mijn voettocht de bekende aangereden. We leggen mijn gewonde monster achterin en rijden richting finish.

Mijn eerste DNF tijdens een tijdrit. Het voelde naar. Gelukkig lag er thuis een hele kaaspizza op me te wachten. Totdat m’n liefje me vragend aankeek: mag ik ook een kwart?

Paranoia

Wednesday, August 19th, 2009

Wanneer ik als kind alleen op de fiets zat, fantaseerde ik dat ik vooruit was in koers, en het peloton me op de hielen zat. Het besef dat ik geen sprinter was zat er vroeg in dus ik móest mijn uit de duim gezogen opponenten voorblijven. Nu weerhield niets of niemand me er van om mijn peloton op zoveel afstand fietsen als ik zelf wilde. En om misverstanden te voorkomen: het was niet Miguel Indurain, maar ik die in 1991 het geel Parijs binnenbracht. Met een ronde voorsprong op het peloton finishde hij op de Avenue des Champs-Élysées. En dat al elfjarige leeftijd.

Het is een warme woensdagavond. Ik laad mijn tt-monster uit. Gelukkig deed m’n TomTom het, want een kompas zal hier niet werken. Ik kijk om me heen. Mijn ogen speuren naar de beer zonder elleboog. Een doorgaans zachtaardig exemplaar, maar je weet maar nooit. Het blijft een roofdier.

Er zijn veel bekende gezichten en grote namen. Zoveel dat ik ze bijna uit mijn handen zou laten vallen, ware het niet dat het niet mijn stijl is dat te doen. Ik word meerdere malen gegroet door mensen van wie ik geen idee hebben wie ze zijn. Ik groet vriendelijk terug. Af en toe kijk ik om? Ze zullen toch wel mij bedoelen? Of zou hier nog een andere Corniel rondlopen?

Met de beer en een zelfbenoemd onderpresterend windscherm rijd ik in. Geen idee waarom. De motor kookt als vanzelf met deze hitte. Aan de andere kant: de rijwind geeft weer enige verkoeling. Na het inrijden ga ik over op Spaanse opwarmtechnieken. Voor mij voldoet het. Relaxt kijk in naar de dwazen op hun rollerbanken en Tacxen.

Als mijn naam door de speaker wordt omgeroepen meld ik me aan de start. Voor me staan twee Swabo-klasbakken. Die ga ik niet inhalen. Achter me sluiten mensen aan die ik hoop achter mij te kunnen houden. Ik kijk nog eens, en prent ze goed in mijn geheugen. Noway zeg ik tegen mezelf.

Vijf, vier, drie, twee, een, go! Met de duivel op mijn hielen neem ik de benen. De hitte slaat me hard in het gezicht. De hartslag loop bijna direct op tot boven het omslagpunt.

Realiteitszin komt met de jaren – zeg men – dus inmiddels weet ik dat achter­volgings­waanzin niet betekend dat ik níet achtervolgd wordt. Nadat ik de eerste bocht heb genomen wordt het gevoel dat ik word achtervolgd zo sterk, dat ik kort achterom kijk. Een halvegare wielertoerist zit fluitend in mijn wiel. De duivel in z’n zwarte snelpak.

Ik weet niet wat ik van moet en wil denken. Denken gaat sowieso niet zo goed. Ik besluit hem te negeren. Het tijdritmantra neemt bezit van me: trappen, trappen, trappen, trappen (bis).

Zou hij pijnlijden? Ik ga toch best hard? Hij is vast alleen aan het warmrijden. De duivel lacht me vast uit. Vindt me een stumper, met een armzalig lage snelheid. Hij zag ook hoe ik door een renner werd ingehaald alsof ik stil stond. Negeer de duivel. Negeer de duivel.Trappen, trappen, trappen, trappen (bis).

De bochten gaan prima. Ze zijn allen ruim en liggend te nemen. Tussen mijn benen door en aan mijn slagschaduw zie ik dat de duivel nog steeds in mijn wielen zit. Eenmaal hoor ik hem hardop iets zeggen. Ik versta het niet. Ik wens er niet naar te luisteren: stay away from the dark side (..)

De benen doen pijn en mijn hoofd is defintief met mijn verstand aan de haal. Ik smacht naar de finish streep. Is het nog ver? Mijn hartslag klimt op naar tien slagen boven omslag. Ik voel me opgejaagd, dat is positief. Hè? De duivel is verdwenen. Mijn slagschaduw wordt niet meer vergezeld. Ik had het nog niet gemerkt. Ik heb geen tijd om er over na te denken. De finish wacht op niemand, en de stopwatch van de tijdwaarnemer al helemaal niet. Medogenlozer dan Christian Prudhomme en zijn entourage.

De teller voor mijn snuffert nadert de dertig minuten. Daaronder blijven zou een presatie zijn voor me. Het lukt niet. Negentien tellen. Ik rijd uit. Probeer uit te rekenen hoe snel ik ben gegaan: Het parkoers was, euh, 22 km. Toch? Met 30 minuten dus 44 km/u. Dat gaat. Die 19 seconden is een derde van een minuut en dat is dan weer een dertigste van de uitgangsnelheid dus een negende. Dus een negende van 44 km/u, dat is 39 km/u. Hmm, da klopt niet. wat Doe ik fout. Het zal wel 43,5 km/u zijn dan, maar dat is te hard. Klot het rondje dan niet? Mijn hoofd kookt. Het lukt me niet. (Weer bij zinnen: 21 km in 30:19 is 1/90e minder dan 42 km/u is dus ongeveer 41,5 km/u)

Ik fiets terug. Als ik mijn rugnummer inlever wordt er gevraagd:
– ben je junior?
Verschrikt kijk ik achterom. Er moet een vergissing in het spel zijn. Er staat niemand.

Tweede

Tuesday, July 28th, 2009

- Je hebt te weinig competitie. Mijn ploegleider laat aan duidelijkheid niets te wensen over.

Gewoon dinsdag op De Bult rijden. Ook goed voor je mentale hardheid. Op dat punt ben je net een weekdier.

Ik knip. M’n ploegleider zal het niet gemerkt hebben. Dergelijke subtiele instemmingen gaan nogal eens verloren tijdens een telefoongesprek.

- Je rijdt gewoon de eerste helft tussen de wielen. Niet te veel op kop. Als je de macht hebt ga je er van tussen. Je kan het B- peloton pijn doen.

- Ik zal m’n best doen, Antwoord ik. Hij laat achterwege dat je best doen niet genoeg is. Hij weet dat ik zelf ook wel snap dat hij niet tevreden is met het antwoord. Kort wordt het trainingschema doorgenomen. Het krijgt zijn goedkeuring. Gelukkig, dat is wel eens anders geweest.

Ik hang op. Het is zondagavond, nog twee dagen voor ik met de billen bloot moet. De afgelopen twee dagen 240 kilometer D1 gedaan. Mijn zitvlak doet pijn, en er wacht een drukke werkweek. Het laatste waar ik op zit te wachten is afzien in koers. Maar goed, als de ploegleider het eist…

Dinsdagmorgen word ik met zere benen en een brak hoofd wakker. Het plan was om de woon-werkafstand per fiets te overbruggen. Wás.

Als ik ’s middags thuiskom, voel ik me niet veel beter. Het eten dat ik vast klaar gemaakt had smaakt me totaal niet. Ik hijs me in m’n snelpak – je weet maar nooit – grabbel bidons, en handschoenen bij elkaar. Op naar De Bult.

Het is lang geleden dat ik op De Bult geweest ben. Dat zal ik weten. Meerdere mensen spreken hun verbazing uit mij hier weer te treffen. Ik ben niet gevat genoeg om ze te vertellen dat die verbazing volledig wederzijds is. Ik schrijf me in, vraag iemand m’n rugnummer op te spelden en sjok richting het parcours.

De inrijdronde geeft geen goed gevoel. Pijnlijden met een hoofdletter P. Ik sluit achteraan op de startlijn.

Het startschot klinkt. Weg zijn we. Al snel worden er verschillende uitbraakpogingen gedaan. De vluchters krijgen elke keer een paar meter. De tweede ronde besluit ik daarom al mijn geluk te beproeven. Ik geeft écht gas en ga heel dik boven de vijftig weg. De vluchter die voor mij is reken ik rap in. Ik draai me om:
Hè, waar komen al die renners vandaag? Het hele peloton zit in mijn wiel. Heb ik dat?

Ik kom nog wel als eerste door maar baal er behoorlijk van. Dit herhaalt zich een aantal keer: renners springen weg, maar worden weer opgeslokt. Ik doe een poging, en het hele peloton hangt in m’n wiel. Er wordt me geen ruimte gegund. Ik besluit een beetje te gaan chillen achterin het peloton.

Als het A-peloton – met de tallentvolle renners – langs komt laat ik een klein gaatje vallen. Ze gaan me iets te knus de afdaling in. Een ronde lang rijd ik solo achter het peloton aan. Gelukkig heeft mijn ploegleider andere dingen aan het hoofd, anders was het me op een reprimande komen te staan. Na een korte krachtinspanning sluit ik weer aan.

Het tempo zakt. Zonder me in te spannen – De hartslag zakt onder de 150 bpm – schuif ik langzaam naar voren. Na twee ronden rijd ik vooraan. We draaien de bult op. Ik geef gas, heel veel gas. Ik ben boven, kijk achter en zie een man in m’n wiel. Ik ga door. Volle bak de afzink in. Na de kombocht kijk ik nog eens. Er zit een man m’n wiel. Een andere man. Ik blijf doorstampen. We naderen nu met rasse schreden. Shit, kunnen die jongens niet doorrijden? Straks moeten wij de benen stilhouden.

We komen op adem, mijn medevluchter in ik. Het gat met de A’s is nu minder dan tien meter. Dat is niet netjes. Er langs? Dat is waanzin. Zij gaan in principe harder dan wij. Daarnaast gaat de jury dat nooit goed vinden – terecht. Gelukkig voeren ze het tempo op. Het gat wordt weer groter.

We rijden een strak tempo. Ik op kop, hij in mijn wiel. Oppeens zit er een tweede man in mijn wiel. Wow! Die heeft een jump gemaakt. Na twee ronden neemt ie de kop over de bult af. J@$^s! Wat rijdt hij hard, dat ga ik niet volhouden.

Loslaten! Schalt het door de spieker. Ik kijk nog eens naar de man wiens wiel ik probeer te houden. Verrek, da’s een wit rugnummer. Van een A dus. Vandaar dat ie zo hard ging. Ik laat hem direct gaan. En bied de volgende ronden mijn excuses aan bij de jury, ik had het echt niet door.

We draaien nog een paar ronden samen. Hij neemt af en toe over. En passant pak ik de leidersprijs. De afstand tot het peloton blijft gelijk. Wow, we gaan samen vooruit blijven. Er is maar een probleem. Hij kan wel sprinten. Ik moet hem dus vroegtijdig zien te lozen als ik wil winnen. Dan schiet er voorzichtig kramp in m’n kuit. Hmm, dat gaat hem niet worden.

De kramp gaat van m’n rechter naar m’n linker kuit. En verdwijnt weer grotendeels. Nog drie ronden. Dan maar weg als we de bult op draaien. Mijn enige kans.

De laatste ronde, ik zit in zijn wiel. Hij valt stil in de kuipbocht. Ik neem over, geef gas – dom je zou wachten – en ga er als een dolle vandoor. Ik raak hem niet kwijt. De bult op, ik raak hem niet kwijt, de bult af, ik ga dood, ik raak hem niet kwijt. Vlak voor de bocht zet hij aan, en is er vandoor. Hij juigt als ie solo over de finish gaat. Ik volg gelaten in zijn kielzog. Te weinig competitie…

0,46

Wednesday, July 22nd, 2009

Kampioen wordt je niet zo maar. Dat is trainen, trainen, en nog eens trainen (..)

Het gaat het mij niet om de ontbijtkoek of het kampioenschap, het gaat mij om de herhaling. Trainen, trainen en nog eens trainen. En dat elke dag. Ik heb tot twee weken geleden niet hard genoeg getraind. Om beter te worden, moet je het lichaam ziek maken. Het zo op zijn donder geven dat het er beter uitkomt. Supercompensatie heet dat, er zijn boeken over vol geschreven, maar de meesten – waaronder ondergetekende – kloten wat aan, in de hoop dat het werkt.

Maar ik trainde niet hard genoeg. Ik was zelden moe, of uitgewoond. En als het lichaam geen schop krijgt, gaat het niet meer spiermassa produceren, of de stofwisseling optimaliseren voor zwaardere inspanning. Dus nu het aantal wedstrijden dat ik per week tot om en nabij nul geraakt is, is het trainen, trainen en nog eens trainen.

Vandaag stond er een intervaltraining op het programma. Maar omdat ik het niet kan laten deed ik die in wedstrijdverband en stond ik aan de start van de vierde ronde van de WTOS 10km Tijdritcompetitie. Het zou geen toptijd worden. Niet alleen is zo’n zware trainingsperiode niet bevorderlijk voor de kortetermijn prestaties, nee, mijn earodynamisch zeer verantwoorde diskwiel heeft op moment van typen nog het meeste weg van een pitabroodje. Een aanblik die niet geschikt is voor jeugde en anderszinds gevoelig aangelegde kijkers. Ik zal u de beelden derhalve besparen.

Nadat ik een voorzichtige richttijd had opgegeven – vier seconden langzamer dan ik de vorige keer reed én voorspelde – mocht ik als vijfde van start. Viertien minuten, dertig seconden en vierennegentig honderdste later was ik terug. Zesenveertig honderste sneller dan de vorige keer. Een pr als wisselgeld.

Maar vandaag is niet belangrijk. In september liggen mijn doelen. Het NK Tijdrijden voor kneuzen,  de Monster(lijke) Tijdrit, en last but – enfin – het clubkampioenschap Tijdrijden van Swift. Eerst trainen, trainen en nog eens trainen. Kampioen wordt je niet zomaar. Alhoewel zesenveertig honderste sneller meer dan genoeg is natuurlijk.

Halvezool

Tuesday, July 7th, 2009

Een goed begin…

Inderdaad, het halve werk. Dat dacht ik ook toen ik vanmorgen mijn otomobiel omtoverde tot privé tourbus. Wielen, tijdritframe, gereedschap, kleding, water, het werd allemaal ingeladen. Vanavond moet het gebeuren. Een nieuwe edititie van de Zuid-Holland Tijdritcompetitie wacht. Wacht op benen. Op benen die al twee weken niet meer voelen zoals ze zouden moeten voelen. Vorm, of het gebrek daar aan. Zucht.

Vandaag is ook de dag van de ploegentijdrit in de Tour. Ik bekijk de stream tussen het werk(en) door. Het inspireert. Vanavond mag ik ook. Op het mooie speelgoed rondjes malen. Ook mijn rondje bevat minder prettig asfalt, en wat naar stuurwerk. Nog voor dat de truitjes verdeeld worden, roept de plicht. De voorbereiding, ik moet er vandoor.

Tom – mijn navigatievriendje in tweevoud – stuurt me langs de bekende wegen het Westland in. Ruim op tijd arriveer ik bij de bloementeler die zijn bedrijventerrein beschikbaar heeft gesteld. Ik ben de eerste lijkt het. De medewerkers zijn nog druk bezig met een laatste order en weten mij in – mijn Pools is niet zo best – gebrekkig Nederlands niet verder te helpen.

Onverricht loop ik terug richting de oto. Ik laad het frame uit, steek er de wielen in, pomp ze op, en ga me omkleden. G#dv@rd#m@! Ik ben mijn raceschoenen vergeten. Argh, stik, sterf! Goede raad hoeft niet veel te kosten, dus ik ga op zoek onder de overige deelnemers naar een gewillig slachtoffer die zijn – haar? weinig kans met mijn scheeps(be)schuiten – pantoffels wil afstaan.

– “Heeft iemand schoenen te leen? Look Delta pedalen.”
– “Look Delta pedalen? Nooit van gehoord. Zij dat toe clips? ”, de jeugdigen hadden geen idee welk archaïsch mechanisme mijn voeten met mijn pedalen verbond, verstrooide avonden als deze daar gelaten natuurlijk.

Al snel besloot ik dat het hem niet  ging worden. Ik ging maar eens inrijden op gewone schoenen:
– “Er zijn er die koersen hebben gewonnen op gympen”, werd me nog toegeworpen. Of ik daar wat voor kocht.

Om de schande wat te beperken besloot ik overschoenen over mijn schoenen te frommelen.

Helaas ben je nooit alleen op dit soort schandelijke momenten. Sta jij je een beetje van je beste kant te laten zien in een gesprek met een goed uiziende dame met fietsaffiniteit, blijkt het een ware paparazzio paparazzine. Genadeloos legt ze mijn sneakers incoginito vast. Daar sta je dan, met je goede gedrag, je geschoren benen, ingestudeerde openingszin, en aangeleerd wielerlatijn.

Over de race kan ik kort zijn: K^T. Geen moment zat ik rustig op het zadel. Mijn voeten bleven schuiven over de pedalen, kramp in de voeten, voortdurend zoekend naar grip. Het stuk tegen de wind was het totaal niet bollende K^T asfalt, voor de wind kreeg ik nooit de molen lekker rond. Gelukkig hebben we de foto’s nog:

Zo’n een-en-twintig kilometer à een-en-veertig in het uur. Op gewone schoenen, de halvezool…

Beated

Friday, June 26th, 2009

Gisteren maakte ik mij op voor de ‘Dubbel van Woubrugge’. Veel wind, drie keerpunten, bijna negenentwintigkilometer asfalt. En schrale benen. Twee tijdritten achter elkaar. Dat is niet slim. Zegt men. Maar vorig jaar reed ik zelfs een 30 kilometertijdrit daags voor de Dubbel en had ik geen centje pijn. Het waren mijn eerste twee tijdritten met mijn titanium tijdritmachientje. Ik reed de sterren van mijn eigen hemel.

Tijdens het inrijden was er niets aan de hand. De pijn verdween als sneeuw voor de zon. En zon was er. Het was warm. De anderhalve liter water die ik mee genomen had was nauwlijks voldoende. Maar toen kwam het moment: Nog vijf, vier, drie, …

Met een mislukte oerkreet zet ik ons tweeën in beweging. De startheuvel af. Shit. In tegenstelling tot normaal beginnen we met tegenwind op het eerste stuk, helemaal vergeten. Auw. Het duurt enige tijd voordat ik ritme vind. Na de eerste bocht ga ik het rood in. Achtenveertig per uur. Het gaat stroef, dus dat betekend pijn, heel veel pijn, op de terugweg.

De slinger gaat niet slecht. Op naar het keerpunt. Wind mee, maar oei, het valt niet mee. De hartslagmeter wil niet meer in het rood. De snelheid valt tegen, het tweede baal momentje.

Het eerste keerpunt geslecht, kon slechter. Het hoofd is leeg, nee hol. De motor doet niet wat het moet doen: vermogen leveren. Ik voel de achtervolgers in mijn nek hijgen. Met het grote mes in de achtervolging.

De slinger genomen, het zware stuk tegen de wind. Nog steeds geen code rode. Met moeite boven de tien meter per seconde. In mijn ooghoek zie ik Bruco staan. Ik weet niet of ie wat roept. Ik ver sta het niet. De bocht door. Schakel, schakel?! G*dv@rd*m@! Binnenblad, dat was niet de bedoeling. Shift, shift, shift. Argh! Ga terug. Shift op, Shift af, Shift op, Shift op. Het lijkt een eeuwigheid te duren. Eindelijk. En nu weer trappen. Trappen, trappen, trappen.

Zoef, zoef, zoef. De Beul komt langs gezoeft. Met soepele tred en hoge snelheid. Zoef, zoef, zoef. Ik zou graag aanhaken. Maar het mag niet. En als het gemogen had: ik had het niet gekund. Ik zie de finishlijn, maar helaas, pas halverwege.

Daar komt VDB. Ik pak een punt.  Daar moet ik dus over een minuut zijn. Op 22:24.

De startheuvel op, bochtje maken, en weer naar beneden.
Je hebt 21:41

Ik bedenk me dat ik niet eens weet wat ik vorig jaar reed. Rekenen lukt ook niet. Focus op het VDB-punt. Het eerste lichtpuntje. Ik lijk een of twee seconden op hem voor te liggen.  Ik check de hartslag meter. Negatief. Nog steeds onder omslag. Voor me zie ik de Beul. Een mooie prooi, ware het, dat de beul nooit de prooi is, maar de jager. Langzaam verdwijnt hij uit mijn gezichtsveld.

Als een zombie rijd ik verder. Pak VDB zegt een stemmetje, maar ik hoor het niet. Twee stroken rijdt ik zonder herinnering. Dan doemt het derde keerpunt op. Maar ik ben niet alleen. Een enorme four-wheel-drive met dito aanhander doemt op. De vekeersregelaar is machteloos. De veel-tonner-combinatie drukt zijn neus voor mij om het pionnetje heen. Ik heb geen keus en moet uitwijken. Krachttermen van gelijke strekking als eerder deze rit verbijt ik de verloren seconden. Als door een wesp gestoken ga ik er achteraan. Misschien pak ik nog wat luwte.

Helaas hij rijdt te hard. Ik houd hem niet bij. Ik knap. Ik overweeg om op te geven, maar draai door, zonder vuur, zonder motivatie. Na de slinger wordt ik nogmaals ingehaald. Door drie man, ongeveer gelijktijdig. Ze rijden dicht op elkaar. Ik wil, kan, en mag nog steeds niet aanhaken. Een lap zijn ze niet, het  rode snelpak van Senne ten spijt.

De  laatste bocht. Bruco roept iets, ik hoor het nu wel, maar versta het niet. Inmiddels zit ik achterstevoren op de fiets. Ik zou ze kunnen uitzwaaien nu. Maar ik doe het niet. Ik gooi h’m om de twaalf. Op naar de magische vijftig. Het lukt, maar het geeft geen voldoening. In de verte, voor de tweede maal, de finishlijn. Ik check de tijd. Onder de 44 minuten zou mooi zijn. De snelheid is al weer eventjes geen vijftig meer. Ik pers er het laatste beetje uit. 43:59.

You have to show them that you’re really not scared.
You’re playin’ with your life – this ain’t no truth or dare.
They’ll kick you, then they beat you,
then they’ll tell you it’s fair:
So beat it (..)

In retropersectief  moet ik concluderen dat ook Michael Jackson een niet altijd even succesvol tijdrijder was…

Schraal

Wednesday, June 24th, 2009

We schrijven Ik typ maandag 14 september 1998. Na twee weken logeren in Haagse kringen betreed ik eindelijk mijn ‘studentenhuis’ in Delft. Een hele nieuwe wereld gaat voor me open. Nieuwe gebruiken (gefrituurde loempia bij het avond eten), ritme (opstaan na 11 uur ’s ochtends),  en vrienden (huisgenoten, studievrienden). Feestjes met veel bier, en weinig meisjes. Vieze keukens, ranzige kamers. Schraal, in goed Delfts.

Nu bijna elf jaar later sta ik om 18:43 op de parkeerplaats mijn tt-machientje op te tuigen. Wielen d’r in en op 10 bar. Snelpak aan, bidon vullen voor het inrijden. Over een kwartiertje start de in schrijving voor de WTOS 10 km tijdrit. Ik weet niet precies wat ik kan verwachten. Een ongergeld zooitje waarschijnlijk, op hun site was het lang zoeken naar de benodigde informatie. Eerst maar eens verkennen.

Het parcours voert over de secondaire weg langs de A13. Bekend terein. Tijdens mijn studententijd zat het traject soms in mijn trainingsrondjes. Het asfalt  bolt niet. Er is een versmalling, waar je maar van moet hopen dat de weinige otomobilisten die je kan tegenkomen je enige ruimte geven. Ook rijdt je langs een nest met jonge zwanen. Vooral op de terugweg kom je daar dichterbij in de buurt, dan prettig. En het waait. Het waait fors. Heen, ruim mee, en – zo gaat dat bij een heen-en-weertje – terug tegen.

Het is inmiddels al ruim na zevenen. Slechts een WTOS’er heb ik inmiddels gespot. Een jongen die ik vaag ken van Delfts feestje waar ik vorig jaar verzeild raakte. Sindsdien heb ik hem twee maal in wedstrijdverband getroffen: De ronde van Pijnacker en de Zuid-Holland Tijdritcompetitie. Een kort gesprek leert dat ook hij geen idee heeft waar de rest blijft. Hij is bestuurslid.

Op de inschrijfplek aangekomen druppelen langzaam de eerste deelnemers binnen. Dde WTOS-ploegleiderswagen is inmiddels gearriveerd. De startlijst wordt opgemaakt. Wat mijn verwachte eindtijd is? Mijn vage kennis heeft zojuist gemeld dat ie voor 14:30 gaat. Dat was precies de tijd die ik bedacht had te gaan aangeven. Doe mij dan maar 14:31. Hmm, ik wilde achter hem starten, ik had 14:29 moeten zeggen, bedenk ik me. Maar goed, voor hem starten is ook oke.

Het loopt al tegen half acht als de mobiele telefoon wordt ingeschakeld:
Euh, ging jij nog komen?
- [ongetwijfeld een wedervraag]
Ja, om bij het keerpunt te staan.

Zo dat was dan ook geregeld. Onder het mom: “Wat is de wereld toch klein” spreek ik met een sympathieke Vlaamse wielrenner die de virtuele wereld enige bekendheid heeft als ‘de zwarten’. Hij was gewapend met een enorme paparazzi-camera. Hij ging wat kiekjes maken. Tijdrijden was niet zijn ding. Tja, die mensen heb je ook…

Toen vlak voor achten dan ook de keerpuntbeveiliger kwam aan gekard op zijn aftanse studentenbrik konden we eindelijk beginnen. De eerste renners vertrekken. Ik friemel nog wat aan m’n overschoenen. Vijf, vier, drie, twee, een, en gaan.

Mijn hersenen schakelen weerover in tt-modus. Je moet trappen, je moet trappen. Niet te gek, je hebt wind mee, maar vooral: je hebt straks wind tegen. Slinger, gewoon in de beugel, prima te doen, blijven trapen. De hardslagmeter gaat van diep-oranje over in rood. Bijna halverwege.

Het keerpunt doemt op. De beveiliger wijst. Hmm, ik moet voor hem langs? Oke. Nog harder remmen dan ik van plan was, anders ga ik door hem heen. En aan zetten maar.

Nu begint het lijden. Vijf kilometer precies vol tegen de wind in. De hardslagmeter begint oker te kleuren. Veertig, veertig, houdt die veertig, bonkt het door m’n hoofd. Het lukt. Soms een puntje meer, soms een puntje minder. De hardslagmeter is in de gevarenzone. Zo’n dan 180 hardslagen per minuut. Dat zijn er nog maar drie minder dan m’n max. Ik negeer het. Daar zie ik de fotograaf.

Flits, daar was de fotograaf. Daar is de finish. Ik kijk op mijn klokje: 14:27, 14:28, 14:29, 14:30 14:31. Binnen. Precies op de tijd. Dat schrale, dat gaat er toch vanaf in de loop der tijd…

Opa

Wednesday, June 17th, 2009

Opa

Hoe vaak heeft u gereden? De jongen die het vraagt is ruwweg half mijn leeftijd. Duidelijke vragen formuleren is een eigenschap in ontwikkeling, en ik kijk hem derhalve vragend aan.
Hoe bedoel je?, zeg ik hoopvol. Er volgt een conversatie over een algemeen klassement, en dat je daar minstens vier van de vijf maal aan mee dient te doen om in het klassement mee te mogen doen. Ik leg uit dat ik er twee gemist heb, dus dat hij niet bang hoeft te zijn dat ik willekeurig welke prijs onder zijn neus zal weg kapen.
Ja, want u rijdt zo hard, laat de jongen weten. Gevleid door dit ongepaste compliment merk ik op dat ik dan ook wel wat jaren ouder ben, en dat het maar goed is dat ik wat harder rijd, en dat ik voor hem hoop dat hij op mijn leeftijd toch echt een stuk harder zal rijden dan ik, om te vervolgen:
Zeg, hoeveel wielrenners ken je, die er prijs op stellen met U te worden aangesproken? Hij bekend dat het er geen een is. Ik stel hem gerust met de woorden dat dit na vandaag niet veranderd is, en al tutoyerend vervolgen wij onze fietsende conversatie.

Aan de start blijk ik – net als de vorige edities – een van de zeer weinige senioren te zijn die hier te plaatste mee doet aan de competitie. Wel geteld één andere amateur-B heer, en een elite dame (met dito profcontract) is op deze editie afgekomen, ondanks dat de locale vereniging haar clubtitels te grijp aanbiedt. Ik kom niet voor die titel – heb niet de behoefte daarvoor lid te worden – en ook niet voor de competitie. Pijn & afzien…

De jongens van zeventien jaar en ouder rijden in een hogere groep, samen met de (afwezige) amateurs-A en elite renners. De oude talentlozen mogen afrekenen met vijf- en zestienjarigen. Het lukt slechts met moeite. Een een enkeling is rapper. Mijn hippe – en hun minder hippe – materiaal ten spijt. Gelukkig bedekt de druppel helm de slapen goed, zodat mijn grijze hoofd verborgen blijft voor hun jonge ogen. Ze zouden me terstond aangeboden hebben te helpen met oversteken.

Toch is er niet enkel kommer en kwel te beleven in de Krimpener polder. De benen zijn goed. Er is motivatie van een net gereden pr in Woubrugge, er is een lekker briesje, en er is vollop zon. Effe knallen en we zijn zo weer terug. Minder dan negen minuten. Moet lukken. Tijdens het inrijden heb ik nog vier maal het keer punt geoefend. Het ging nog niet vlekkenloos, maar wellicht dat het wat scheelt.

Maar fietsen is trappen. Na alle gedachtenspinsels, dagdromen en ander geneuzel, komt altijd het moment dat wel van belang is. Het moment direct na het aftellen dat de tijd gaat lopen en de poging begint om zo snel mogelijk de hele handel over de finishstreep te slingeren.

Bij afwezigheid van peloton – een mijn niet onbekend gemis – druk ik de neus diep voorover min of meer tussen de ligbuizen. Ik draai de hendel heel ver open en hoop dat dit tot enige snelheid zal leiden. Het lijden begint in ieder geval direct. Het gaat snel, dat wel. Vooral de beleving. Voor ik er erg in heb ga door de slingerbocht richting het keerpunt. Focus me op het rempunt en gooi hem om de pilon heen. Bijna stilstaand stort ik me weer in de afzink. Het kan er mee door.

Terug! Het hart wordt aangesport tot nog dwazer toeren, en het lichaam sputtert tegen. Niet als een kleine jongen die strafwerk moet schrijven, maar als een potige havenarbeider die niet gedient is van de verhouding loon en werk. Ik sluit de ogen voor dit protest en ga onvermurmbaar door. Met de wind in de rug vlieg ik bijna.

Terug op aarde, blijk ik met 8:53.99 ook hier een pr te hebben gereden. Da’s leuk, maar er gingen er gingen er nog een flink aantal jeugdigen harder. Relativeren komt met de jaren, gelukkig: Ook zij verloren van de vrouw, van het sterke geslacht. Zuh is de klasbakkin. (Of was het klasbakster?)

Het langzaamst ging een oud opaatje, stoïceins langs de deelnemers trappend recht op een deelnemer af. Ze misten elkaar op een haar na. Levensmoe, was mij eerste oordeel. Verwijten kreeg hij naar zijn oren geslingerd. Hij reageerde niet. In een woede aanval in opkomst overwoog ik achter hem aan te fietsen en hem eens flink te waarheid te vertellen. Ik deed het niet. Haalde de schouders op en dacht: het is goed zo, niemand heeft er iets aan. Je kan merken dat ik ouder word.

PR

Friday, June 12th, 2009

De eerste associatie die veel renners bij de letters PR zullen hebben is die van een desolaat Noord-Frans landschap dat bezaaid ligt met rotsblokken die zou uit de hemel zijn komen zetten. Meer dan deze dobbelstenen had god niet nodig om de hel op aarde te creëren. Slechts een paar stenen, regen, modder, een verlaten uithoek. De taalpurist onder de lezers zou opmerken dat het koppelteken ontbreekt: P-R.

Maar als eigenaar van dit getyp voel ik me zo vrij mijn eigen associatie met u te delen. Als renner – en soms ook als mens – ben ik voortdurend bezig mijn eigen grenzen te verleggen. Sneller, langer, verder. Maar toch vooral sneller. Elke tijdrit weer, probeer ik sneller te gaan dan ik ooit gegaan ben. Die andere deelnemers zijn prima, maar in mijn zoektocht naar persoonlijke records, slechts kleuring van parcours, een duiding van de prestatie, of een mikpunt aan de einder.

Vergelijking met anderen is altijd oneerlijk. Aanleg, getraindheid, materiaal, motivatie, inzet; het is niet het jouwe, het is buiten jouw invloedsfeer. Hij die zichzelf overwint, is sterker dan… Afin, u kent het spreekwoord wel. Er is maar een probleem pr’s: zolang je ze veel rijdt stellen ze niet veel voor, en als ze dat wel doen rijdt je ze nog zelden.

Donderdag waren de omstandigheden er om een nieuw pr te rijden. De benen waren goed, de zon scheen – en dat was te zien, het asfalt lag er schoon bij, het waaide stevig – maar de richting was de juiste, er was een groot startersveld – en dat gaf sfeer. Mijn vorige pr reed ik tijdens de clubkampioenschappen, een uit gelezen moment om te pieken. Of dat nu ook zo zou zijn?

De start was voor de wind. Cruyfiaanse wijsheden zeggen dat het de finish extra zwaar maakt, en dat de intensiteit moeilijker is in te schatten, maar dat daar tegenoverstaat dat je direct op snelheid bent en je iets kan sparen in het begin. Hij zou zich alleen met voetbal moeten bemoeien, of zelfs dat niet. De eerste bocht had ik een tegenligger. Ze rijden altijd in de weg, die tegenliggers. Daarna gaat het iets naar beneden en zit de snelheid er weer rap in.

Het tempo weer omhoog, de bocht die volgde ging goed voor mijn doen. Even uit het zadel en aanzetten. Op naar het keerpunt. Ik leek op koers te liggen. Mooi, heel mooi. Het keerpunt was geen pretje. Eenmaal terug in het zadel stond er tien minuut negenendertig op de teller. Het zou krap worden. Temeer omdat het stuk (nagenoeg)haaks op de wind tijdens het inrijden sneller leek te kunnen op de heenweg. De praktijk was gelukkig anders. Terug ging het harder. Nog meer moed voor de brave burger.
Na de laatste bocht is het een streep naar de finish. Nu ja, het eerste deel is er beschutting van een bossage. Een klein knikje en ‘t dijkje af. De wind vol in de bakkes. Nog dieper kruip ik weg achter m’n stuur. Trappen, trappen, trappen! De hartslagmeter begint te knipperen. Meer dan negen slagen boven omslag. De resterende seconden voor het pr tikken weg. De finish komt met rasse schreden naderbij. Twintig minuten zwoegen, zweten, en pijnlijden balt zich samen. De wind tempert de snelheid. Slijm verlaat de mond. Nog tien, nog negen, nog acht, nog zeven. Binnen! Yes! Yes! Bingo! Binnen!, Wow! PR!