Noch als schaker, noch als tuinderskleinzoon, ben ik in mijn leven buitensporig in aanraking gekomen met bloemen. Los van dat ik in die eerste hoedanigheid niet veel gewonnen heb, zijn bloemen geen schakers ding. Heel soms komt er een beker(tje) aan pas, maar meestal alleen een envelopje. Een aangezien mijn opa naast komkommers, sla, meerdere smaken kool, enkel een klein hoekje sierplanten tot zijn beschikking had, ging dat hem ook niet worden.
Vandaag kon er dan toch verandering in komen. Mijn derde deelname aan het Swift Clubkampioenschap Tijdrijden stond op het programma. Podium pretendent VDB had zich afgemeld, de kampioen van vorig jaar was volledig uit vorm, en de Neut – die vorig jaar voor mij eindigde – heb ik dit seizoen bijkans in elke ontmoeting verslagen. De beul – vorig jaar tweede – is normaal gesproken out-of-reach, net als de revelatie van dit seizoen. Maar goed, wat wil je met een dubbele achternaam. Een triviale analyse gecombineerd met basisschool aritmetica leert mij: Je kan derde worden, en dat bekenend: bloemen.
Maar vandaag is niet alleen de dag van het clubkampioenschap, het is ook dé dag.  De dag, dat mijn geliefde en ik bemerkten wat er gebeurt als de vonk overslaat. Ik had dus ook niet veel keuze. Ik móest wel met bloemen thuis komen. En die beloofde ik dus…
Aangekomen in Woubrugge – mijn achtertuin – was het ongebruikelijk druk. Horden Swift jeugd trappelden vol ongeduld. Op veel te grote fietsen – die er desalniettemin heel klein uitzagen – poogden zij immense afstanden in buitenaardse tijden af te leggen. Sommige ouders waren zo mogelijk nog fanatieker, maar de meesten keken gemoedelijk toe.
Ik besluit de spruiten linkt de laten liggen en rechts te laten fietsen, en doe een goede warming-up. Ondanks de niet gunstige omstandigheden – de snelste tijden worden gereden met wind tegen richting de finish, nu is deze mee – gaat het goed tijdens het inrijden. Â Voorzichtig hoop ik op een PR. Goed gehelmd ga ik richting de start.
Kort na de start ging het mis. De snelheidsmeter baarde me zorgen. Verder maakte zich een leeg gevoel van mij meester. Ik dacht aan mijn stevige lunch. Die was wel lang geleden. Misschien wel te? En ik had geen energiedrankje genomen. Negeer, laat het van je afglijden, weg. Als ware ik de Hare Krishna zelve.
Wind mee. Tijdens het inrijden ging het hier veel, veel harder. Ik zat gelukkig wel boven omslag. Het enige lichtpuntje. In de slingerbocht zag ik een in koers gekrashte vriend staan. Met mitella en fotocamera. Hij zij iets vriendelijks, denk ik, het ging langs me heen, ik probeerde de bocht goed aan te sturen.
Vlak voor het keerpunt spotte ik de Neut. Mijn concurrent voor het podium. Ik lag op hem voor, dat leek duidelijk. Na het keerpunt kwam ik op een schatting van 14 seconden. De overige podiumpretendenten kwamen echter verbazend hard aangedenderd. Ook de‘zogenaamd ‘uit vorm’ zijnde regerend kampioen, zat mij dichter op de hielen dan gewenst. Ik kon het echter niet pijlen en liet het voor wat het was.
De laatste bocht door was ik blij met de verkeersregelaars. Â Twee voertuigen werden tegelijk gesommeerd te wachten tot ik voorbij was. Ondanks dat stond een van beide danig in de weg. Ik rook de stal bloemen. De chronometer maakte me duidelijk dat een PR er niet in zat. Ik vond het prima. Als ik dat podium maar haalde. Ik voerde de snelheid nog flink op. Bijna kotsend kwam ik over de streep. Dat er niets uitkwam, baarde me vandaag bijna zorgen.
Het bleek niet genoeg. Uitgerekend Gerard Snel – je verzint het niet – hield mij van het podium – en minstens zo belangrijk – van de ingecalculeerde bloemen. Als mijn fiets niet van een zeer edel en sterk metaal gemaakt zou zijn, had ik het terstond doormidden geslagen. Nu stond ik als een oorwurm voor mij uit te staren.
Nadat ik tijdens de prijsuitreiking maar liefst twee maal als nummer vier naar voren mocht komen – ook de competitie leverde geen podiumplaats op – en alle anderen die aanspraak maakten op de bloemen gehuldigd waren, was er nog één bosje over. Met de grootste en meest vertederende Bambi-ogen die ik ten beste kon geven waagde ik de gok. Uit pure genade – wellicht ingegeven door wat sloofwerk gedurende het seizoen – kreeg ik het. De eer was gered.
Thuis aangekomen kon ik vol opluchting toch nog een bosje rode rozen overhandigen. De trots die ik gehad had willen hebben, had ik allang aan de kant gezet. Ze keek me vertederd aan. Zij had nog een prakje van onze lievelingskost staan. Het was sneller weg dan de tijd die ik op mijn PR te kort kwam. Het smaakte heerlijk.
We waren moe en gingen direct naar bed. Nog voordat ik bloemrijk uiteen kon zetten hoe de avond verlopen was, lag ze als een roos te slapen.