Archive for the ‘Tijdstrijd’ Category

DomDom

Sunday, March 7th, 2010

Er viel nog sneeuw deze week. Vooral natte sneeuw, maar toch. Tijdens het inrijden waren er meerdere bevroren plassen waar te nemen. Kortom het was koud. En ondanks het zonnetje, was het met dank aan de gure wind koud. Heel koud. De Wit en ik verkennen het parcours. Tenminste, dat dachten we. Tijdens de wedstrijd zou blijken dat we een ander rondje hadden verkend. Ook leuk, maar niet heel nuttig.

Het is leuk. Buiten zijn met het speelgoed. Dik ingepakt. Het gaat traag, heel traag. Tegen de wind in is het werken met een hoofdletter W.

Van De Wit moest ik rustig starten. Ik probeer het, maar het lukt maar half. Het gaat zo traag dat je zou denken dat ik goed geluisterd heb. Soms maar 33 kilometer per uur, dat is lang geleden.  Dan komt er een dijkje. Er staat een man. Hij zwaait met zijn vlag. Ik kan links en rechts. Ik kan me niet herinneren welke kant logisch zou zijn. Uit z’n gebaren wordt ik niets wijzer. Ik schreeuw. Hij schreeuwt terug. A, Links dus.

Dan gaat het harder. Voor de wind. Het blijft guur, maar de teller raakt net boven de 40. Het vereist geen hogere wiskunde om uit te rekenen dat het gemiddelde daar ver onder zal blijven. Ik haal iemand in, ga soms stroef door de bochten. Het is sowieso een bochtige, en niet altijd overzichtelijke bedoening.

De finish is in zicht. Maar hoe moet ik daar om heen? Er vlagt iemand. Ik voel me het domste jongetje van de klas. Ik snap hem niet. Wat wil hij? Om dát paaltje heen? Hè, nu rijdt ik om de hekken heen. Ik zie een stoeprand. Hup, en gras, hup, en weer asfalt. Net cyclocross dit, al was het niet de bedoeling. Ik rol over de finish. Zo dom als vandaag, heb ik nog nooit gereden.

Voor een volgende keer toch maar een TomTom mee. Of een bijrijder die in m’n oor tettert.

Snotweer

Saturday, October 10th, 2009

Als ik het bed uitstap voelt het hoofd zwaar. Slikken heeft nog het meest weg van het aantrekken van een te strakke spijkerbroek en mijn benen zouden niet misstaan in het assortiment van dokter Oetker. Zij blijft liggen vandaag. Al drie dagen is het niet veel soeps, maar naast een ontstoken oor, een lichte verkoudheid en algemene lamlendigheid is nu ook misselijkheid aan de diagnose toegevoegd. Een kus op haar voorhoofd veranderd daar niets aan. Ik ga dus alleen.

Voor de laatste keer dit seizoen laad ik de hele poppenkast in. De wielen, het frame, de helm, de schoenen inclusief earocovers, de fietspomp, de gereedschapskist en – en dat is nieuw – een Tacx inclusief Tacxwiel. Het is een wonder dat het nog steeds past in ons gemotoriseerde koekblikje. Ik check alles een laatste keer en merk daarbij op dat ik het snelpak al aan heb (de oplettende lezer had dat natuurlijk al gemist in de eerdere opsomming). Ik kan vertrekken.

In vroeger tijden was Noordeloos ongetwijfeld lastig te vinden, maar mijn digitale bijrijdster werkt op satellieten, niet op een kompas, en dus kom ik zonder oponthoud tijdig op de plaats van bestemming. Nadat het rugnummer is opgehaald rijd ik naar een nabij de startlijn gelegen parkeerplaats en laad de hele kermis uit. Oom Erwin heeft slecht weer voorspeld, maar tot op heden is er een waterig zonnetje aan de hemel, en dat geeft de burger moed.

Maar op het moment dat mijn twee trouwste fans arriveren vindt Pluvius het mooi geweest, om het eens Brucoïaans te duiden. Met een vest om de schouders sta ik aan de start te schuilen  onder de paraplu van de man die meer kan dan op zondag het vlees snijden. Moederlief keuvelt wat met een klasbak die geveld door een hevige verkoudheid met een camera in de hand de wedstrijd van de zijlijn gade slaat. Morgen hopelijk beter, waren zijn optimistische woorden.

De rit is kort en hevig, net als bui die is losgebarsten vlak voor het vertrek. De regen slaat op de bril neer, en het zich is slecht. Takken en plassen liggen op de weg en door elkaar en de wind is striemend. De eerste bocht ga ik glibberend door. Als ik de odometer moet geloven ben ik stilgevallen. Er prijkt 0,0 op de display. Het zal wel. Direct na de tweede bocht krijg ik een nieuweling in het vizier. D’r op en d’r over. Daarna draait het parcours wind mee. Op de 53:13 gaat het hard, maar toch niet soepel. Op karakter gaat het laatste stuk tegen de wind terug. Ook mijn lijf is niet top vandaag.

Na de finish linea-recta naar de oto. De spullen er snel in en weg hier. Ik ril, en snotter. Wat een weer. Volgend jaar hopelijk beter…

Camp

Friday, October 2nd, 2009

Clubliefde gaat ver, heel ver. Of ik mij als representant van Leidse Tour- en Wielervereniging Swift wilde aansluiten in de jaarlijkse taptoe ter meerdere eer en glorie van het feest ter herinnering aan het ontzet van Leiden. Zeg dan maar eens nee.

Ik heb helemaal niets met de jaarlijkse festiviteiten op en rond 3 oktober in mijn woonplaats. Ik kan mij nu eenmaal veel leukere dingen voorstellen dan hutspot eten met mijn dronken buurman, of mee lallen op stadsheldin Mary. Een ieder zijn meug.

Maar als ik iets doe, probeer ik het goed te doen. Dus toog ik in mijn meest opvallende wieleroutfit, rijdend om mijn meest opvallende fiets richting het verzamelpunt. Een aanhangwagen duidend dat ik tot de amateurs behoorde, deed de rest:

Verstrooid

Wednesday, September 30th, 2009

Kent u die mop van die verstrooide wielrenner die ging tijdrijden? Natuurlijk kent u die. Het is een mop met een baard. En niet een baard als onze nieuwbakken wereldkampioen tijdrijden Fabian Cancellara, maar die van onze goedheiligman. Jammer genoeg, want tijdrijden als Fabian – snelheid en behendigheid – dat zou ik ook wel willen.

Enfin, met de pijn nog in de kontachterwerk van de 122,4 km lange veldslag toog ik vanmorgen met mijn machine richting de otomobiel. Ook de fietsgereed­schapskist, en de tijdritfietspomp (met haaks fentielsluitstuk) had ik bij me. Alles ingeladen voor een dag deugdzame arbeid.

Belt rond half zeven mijn liefje:
– Zeg liefje, je hebt toch maar één druppelhelm?
– Ja, hoezo?
– Nou, er staat hier een tas in de gang, met je helm, snelpak, en je witte raceschoenen

Veldslag

Sunday, September 27th, 2009

Tijdrijden is vechten, is strijden. Strijden met de elementen, maar bovenal met jezelf. Deelnemen aan tijdrit van 122,4 kilometer is in dat licht bezien het voeren van een veldslag. Je hoofd is de veldheer, je lijf en spieren de manschappen. Een slag die je niet gaat winnen door met z’n allen naar voren te stormen, met bijlen en zwaarden op de tegenstander in te hakken en, als de stofwolken opgetrokken zijn, te kijken wat het resultaat is.

De bevoorrading van de manschappen is van essentieel belang. De gepantserde  tank is ter preparatie van de strijd belanden met een  bidon water en isotone dorstlesser in de bidonhouders. Een voedingsgel (uit de ruimtevaart afkomstig)  is met gaffertape aan de bovenbuis van de tank bevestigd. Geen oorlog zonder gaffertape. Een tweede bidon met isotone dorstlesser wordt in overleg met de ondersteunende troepen op 2/3 van de strijd afgeleverd.

Dan de analyse van de vijand. Het is een groot monster dat zich in de Flevopolder heeft genesteld.  Hij ligt daar heel rustig, in nevel gehuld. Hij blaast en briest niet. Maar zijn staart, 40 kilometer lang, daar zit venijn in, heel veel venijn. Zijn rug lijkt glad, maar kent ruwe stukken. Stukken waar hij je doet schudden op je grondvesten. Zeker in een tank. Die doet niet aan vering.

Dan wordt op de hoorn geblazen. Ten strijde! De veldheer geeft de manschappen de opdracht de tank in beweging te zetten. En binnen no-time rijdt het gevaarte op ramkoers en snelheid. Elke keer als het monster zich opwerpt voor een tegenaanval, slaan de troepen terug.

De tankcommandanten rapporteren voortdurend aan de veldheer: toerental van de motor: zo’n 150 per minuut; kruissnelheid varieert tussen de 36 en 39 kilometer per uur. Onder de manschappen nog geen doden of gewonden. Na 1:05:02 klinkt er zelfs een luid hoera: de kop is eraf.

De veldheer ziet dat het goed is en knikt instemmend. Dit gaat goed. Wel mag het nog nét iets harder. Het monster is ernstig verzwakt, dus de troepen kunnen het lijden. De commandanten krijgen de opdracht de snelheid iets op te voeren. Getrouw voeren zij die opdracht uit. De snelheid gaat omhoog, terwijl het toerental van de motor eerder daalt dan stijgt. Het loopt als een zonnetje. De vijand lijkt verslagen.

Dan komt de eerste tegenslag. Wat er precies gebeurde is niet duidelijk, maar de radio valt uit. De technicus checkt nog snel of de stekkers nog goed zijn aangesloten, maar komt al snel tot de conclusie dat de lijn dood is. Een aantal manschappen mort en bromt wat, maar de tankcommandanten houden de moet er in. We gaan goed, en de vijand is murf gebeukt door het voortdurende werken, beuken en knokken van de manschappen.

De veldheer is in zijn nopjes als de volgende rapportage doorkomt: 1:04:35 over het tweede deel van de veldtocht. Nog beter dan het eerste deel. De troepen hebben nog geen centje pijn. Go, with the f low. Of zo iets.

Maar fenijn zit hem in de staart. Na de bevoorrading komt er snel zand in de machine. De eerste gewonden worden gemeld:

– Sergeant Hamstrings, check.
– Soldaten eerste klasse Bill L. en Bill R., dubbel check.
– Kadet Onderrug, check.
– Korporaal Van der Voet, idem.
– Commendant Bovenbenen, wat denk je zelf?
– Soldaat tweede klasse Schouders, check.
– Luitenant Nekspieren, check.

Een veldhospitaal biedt geen soelaas tijdens een veldslag, we moeten het doen met deze aangeslagen manschappen. Het monster en zijn staart roeren zich hevig. Er dreigt muiterij op de tank. De motor protesteert hevig, de manschappen idem. De chauffeur probeert door voortdurend op- en afschakelen de motor voor afslaan te behouden. De troepen vloeken en tieren, de zwaargewonden zouden wel willen janken, maar houden zich groot.

Maar er wordt verbeten, er wordt doorgezet. Op karakter,  en op bloeddoorlopen tandvlees, houdt men de moed en de vaart er in. Enigszins. Ondanks dat het monster is gaan blazen, komt de aanval niet tot stilstand. Na 3:17:53 volgt de genadeklap. Het monster valt dood neer. De tank rolt uit. De troepen klauteren meer dood dan levend van het voertuig. We hebben het gered.

Fans

Saturday, September 12th, 2009

Fans heb je in vele soorten en maten. Je hebt diehard fans, wannabees, gelegenheidfans, critische fans, en onvoorwaardelijke fans. Als je rocklegende, wielerheld, of over het paard getilde voetbalster bent is die laatste categorie gevuld met psychopaten, stalkers en wereldvreemde types, anders ben je daarvoor veroordeeld tot je moeder of je vriendin.

Omdat ik niet onaardig gitaar speel, tot op heden geen klassieker of grote ronde heb gewonnen en al helemaal niet kan voetballen, is er geen redactie die mijn fans middels dito glossy op de hoogte houdt van mijn doen en laten. Dus toen ik het plan opvatte om in Streefkerk acte de présence te geven, moest ik zelf een aantal telefoontjes, hyves-berichtjes, en e-mails de deur uit doen om mijn fans hiervan te verwittigen.

Maar wat een opkomst! Maarliefst een zestal fans was afgereisd om getuige te zijn van mijn start en finish tijdens door wielercomité Streefkerk georganiseerde tijdrit van 9,25 km. Het leek sowieso of ik er toe deed, want ik werd begeleid door een motor. Deze was nog net niet uitgerust met camera en corpulente verslaggever, maar die dacht je er zo bij.

Over de tijdrit kan ik kort zijn: die ging goed. De parcoursbouwers hadden het lumineuze opgevat om de start tegen de dijk op te posteren, waardoor je dus direct na het statschot op de pedalen beukend de dijk om mocht.

Nog niet bekomen van de aanslag op benen en longen was het op de dijk met je mond wijd open tegen de wind in. Als je al het idee had dat je iets zou willen sparen, dan was het niet nu. Gelukkig in 9,25 km niet lang, dus aan dit stuk tegenwind kwam snel een einde. Met een afzink van de dijk af, liep de snelheid wind mee op tot boven de 50 km/u. Elke keer als mijn tellertje dat aangeeft krijg ik een warm gevoel van binnen. Zo ook vandaag.

Met de wind schuin mee over de provinciale weg ging het nog steeds best hard, maar beduidend langzamer dan het lokale verkeer. Zo’n motor die wegpiraten, brokkenpiloten en anderszins niet geïnformeerde  automobilisten temt is dan zeer welkom en heeft er wellicht aan bijgedragen dat ik dit stuk parcours veilig overbrugde.

Niet alleen de snelheid zat er goed in, ook de hartslag liet astronomische waarden zien. Het laatste stuk tegen de wind richting finish verliest mijn hartslag de 175 hartslagen per minuut (10 boven omslag) om te eindingen op de 180 hartslagen per minuut. Slechts vier onder mijn maximum. Het was dan ook niet verwonderlijk dat ik eerst even moest bij komen alvorens mij door de toegestroomde fans te laten onthalen.

Dat deze prestatie ook nog goed zou zijn voor de tweede plaats, dat ik nooit kunnen bevroeden. Ik heb de prijsuitreiking niet afgewacht. Mijn fans wachtten op mij.

Bloemen

Thursday, September 10th, 2009

Noch als schaker, noch als tuinderskleinzoon, ben ik in mijn leven buitensporig in aanraking gekomen met bloemen. Los van dat ik in die eerste hoedanigheid niet veel gewonnen heb, zijn bloemen geen schakers ding. Heel soms komt er een beker(tje) aan pas, maar meestal alleen een envelopje. Een aangezien mijn opa naast komkommers, sla, meerdere smaken kool, enkel een klein hoekje sierplanten tot zijn beschikking had, ging dat hem ook niet worden.

Vandaag kon er dan toch verandering in komen. Mijn derde deelname aan het Swift Clubkampioenschap Tijdrijden stond op het programma. Podium pretendent VDB had zich afgemeld, de kampioen van vorig jaar was volledig uit vorm, en de Neut – die vorig jaar voor mij eindigde – heb ik dit seizoen bijkans in elke ontmoeting verslagen. De beul – vorig jaar tweede – is normaal gesproken out-of-reach, net als de revelatie van dit seizoen. Maar goed, wat wil je met een dubbele achternaam. Een triviale analyse gecombineerd met basisschool aritmetica leert mij: Je kan derde worden, en dat bekenend: bloemen.

Maar vandaag is niet alleen de dag van het clubkampioenschap, het is ook dé dag.  De dag, dat mijn geliefde en ik bemerkten wat er gebeurt als de vonk overslaat. Ik had dus ook niet veel keuze. Ik móest wel met bloemen thuis komen. En die beloofde ik dus…

Aangekomen in Woubrugge – mijn achtertuin – was het ongebruikelijk druk. Horden Swift jeugd trappelden vol ongeduld. Op veel te grote fietsen – die er desalniettemin heel klein uitzagen – poogden zij immense afstanden in buitenaardse tijden af te leggen. Sommige ouders waren zo mogelijk nog fanatieker, maar de meesten keken gemoedelijk toe.

Ik besluit de spruiten linkt de laten liggen en rechts te laten fietsen, en doe een goede warming-up. Ondanks de niet gunstige omstandigheden – de snelste tijden worden gereden met wind tegen richting de finish, nu is deze mee – gaat het goed tijdens het inrijden.  Voorzichtig hoop ik op een PR. Goed gehelmd ga ik richting de start.

Kort na de start ging het mis. De snelheidsmeter baarde me zorgen. Verder maakte zich een leeg gevoel van mij meester. Ik dacht aan mijn stevige lunch. Die was wel lang geleden. Misschien wel te? En ik had geen energiedrankje  genomen. Negeer, laat het van je afglijden, weg. Als ware ik de Hare Krishna zelve.

Wind mee. Tijdens het inrijden ging het hier veel, veel harder. Ik zat gelukkig wel boven omslag. Het enige lichtpuntje. In de slingerbocht zag ik een in koers gekrashte vriend staan. Met mitella en fotocamera. Hij zij iets vriendelijks, denk ik, het ging langs me heen, ik probeerde de bocht goed aan te sturen.

Vlak voor het keerpunt spotte ik de Neut. Mijn concurrent voor het podium. Ik lag op hem voor, dat leek duidelijk. Na het keerpunt kwam ik op een schatting van 14 seconden. De overige podiumpretendenten kwamen echter verbazend hard aangedenderd. Ook de‘zogenaamd ‘uit vorm’ zijnde regerend kampioen, zat mij dichter op de hielen dan gewenst. Ik kon het echter niet pijlen en liet het voor wat het was.

De laatste bocht door was ik blij met de verkeersregelaars.  Twee voertuigen werden tegelijk gesommeerd te wachten tot ik voorbij was. Ondanks dat stond een van beide danig in de weg. Ik rook de stal bloemen. De chronometer maakte me duidelijk dat een PR er niet in zat. Ik vond het prima. Als ik dat podium maar haalde. Ik voerde de snelheid nog flink op. Bijna kotsend kwam ik over de streep. Dat er niets uitkwam, baarde me vandaag bijna zorgen.

Het bleek niet genoeg. Uitgerekend Gerard Snel – je verzint het niet – hield mij van het podium – en minstens zo belangrijk – van de ingecalculeerde bloemen. Als mijn fiets niet van een zeer edel en sterk metaal gemaakt zou zijn, had ik het terstond doormidden geslagen. Nu stond ik als een oorwurm voor mij uit te staren.

Nadat ik tijdens de prijsuitreiking maar liefst twee maal als nummer vier naar voren mocht komen – ook de competitie leverde geen podiumplaats op – en alle anderen die aanspraak maakten op de bloemen gehuldigd waren, was er nog één bosje over. Met de grootste en meest vertederende Bambi-ogen die ik ten beste kon geven waagde ik de gok. Uit pure genade – wellicht ingegeven door wat sloofwerk gedurende het seizoen – kreeg ik het. De eer was gered.

Thuis aangekomen kon ik vol opluchting toch nog een bosje rode rozen overhandigen. De trots die ik gehad had willen hebben, had ik allang aan de kant gezet. Ze keek me vertederd aan. Zij had nog een prakje van onze lievelingskost staan. Het was sneller weg dan de tijd die ik op mijn PR te kort kwam. Het smaakte heerlijk.

We waren moe en gingen direct naar bed. Nog voordat ik bloemrijk uiteen kon zetten hoe de avond verlopen was, lag ze als een roos te slapen.

Fietszeilen

Saturday, September 5th, 2009

Voor de derde maal – en op rij – deed ik mee aan het Nederlands Kampioenschap Tijdrijden voor vrije renners. Dat is een hele mond vol om aan te geven dat alleen kneuzen mogen deelnemen, en zij die om persoonlijke redenen hun Elite- en A-licenties hebben ingeleverd. Want die starten ook. Gelukkig voor mij is het merendeel van deze klasbakken ouder dan 40 jaar, en strijden zij met andere veteranen.

Maar de grootste tegenstander van een tijdrijder is- dat weet u – niet de tegenstander. Het is de tijd. Behalve op een winderig Texel. Daar blaast de wind de tijd naar het tweede plan.

Marion de Hondt – en Diana Woei ongetwijfeld ook – voorspelde het al: Zaterdag  5 september staat er veel wind (5 Beaufort), aan de kust zelfs 6 Beaufort, westelijk van richting. Als plankzeiler (in ruste) weet ik wat dat betekend: halve wind. Ideaal voor een dagje hard raggen op een kort surfboard met een niet al te groot zeil. Helaas, helaas. De medailles werden verdeeld onder diegene die het hardst fietsen. Dan is deze wind een ware hel.

Toch besloot ik geen ‘rif te steken’, maar‘volledig getuigd aan de start te vertrekken. Dus met disk en met drie-spaaks met hoge (60 mm) velg. Tijdens het proefrijden hield ik de boel aan de grond, en zolang dat lukt is de combinatie sneller.

Het plan was ‘sneller dan vorig jaar’, en ondanks de wind dit jaar zou dat moeten lukken. Vorig jaar waaide het namelijk nóg harder (alleen had je toen geen last van zijwind). We gingen wel kijken wat het ging brengen.

Na de start had ik een mooi tempo te pakken, met meer dan 50 km/u ging het bijna vol voor de wind. Dit was tijdelijk. Al snel draaide het parkoers en daarmee mijn snufferd zich in de wind. De snelheid zakte rap, en het sturen werd direct zwaar. De kont moest naar achteren om het stuur beter te controleren.

Voortdurend als ik dacht het juiste tempo en verzet goed gekozen te hebben,  moest er op- of af- worden geschakeld. De wind trok er hard aan, en zeker toen tijdens de heenweg het parcours voorschreef dat we de dijk op en een stuk buitendijks moesten, moest ik alle zeilen bijzetten om het rubber op het asfalt te houden.

Gelukkig haalde ik zowel op de heen- als op de terugweg de  nodige renners in om het moraal erin te houden. De hartslagmeter vertelde me dat ik lui was, maar ik kon niet harder. Voor een tijdritmantra had ik simpelweg geen tijd: alle aandacht werd opgeslokt door het stuur en de wind.

Met de haven in zicht begon ik me op mijn eindtijd te richten. Vorig jaar was het 45:44, nu ging dat – zover was mij wel duidelijk – sneller zijn. De teller stond nog onder de 40 minuten, maar ik was er nog niet. Vorig jaar was ik na binnenkomst een half uur lang de rapste gebleken, dat zou nu niet zo zijn: voor mijn start had ik een tussentijd gehoord, die was rapper dan de mijne. Enfin, het persen was begonnen.

De 41 minuten verscheen, de 42 minuten verscheen, 42:30, 42:40, 42:48. Wow! Twee minuten en zes-en-vijftig sneller. Bijna drie minuten. In de tent een kleine teleurstelling: 39,95 km/u. Waarom, waarom, waarom toch?

¾

Wednesday, August 26th, 2009

Het is kwart voor zeven als ik de oto het parkeerterein op rijd. Drie kwartier voor de start. Voetbaljeugd wordt naar de training gebracht, en oudere jongeren (of was het nu andersom) beginnen hun hardlooptraining. Ik laad mijn monster uit. Mijn disk die ik gisteren terug kreeg na een reparatie en in allerijl nog van een nieuwe tube kon laten voorzien (via deze weg, mijn dank is groot) kan eindelijk weer door mijn monster worden aangevuurd.

Het is niet alleen de snelheid, maar ook vooral het aangezicht van mijn monster. Zonder disk lijkt ze op een model op leeftijd in een te kort rokje,  zonder make-up. Mét is ze de femme fatale die met je kloten speelt en je reduceert tot een testosteronbom die tot alles bereid is om maar in haar nabijheid te mogen zijn. Een verschil van dag en nacht dus.

Terwijl ik haar zo sta te bewonderen krijgen we gezelschap. Een bekende (ken je iemand als je alleen internetcontact hebt?) parkeert naast ons. Hij is een monstertje voor zichzelf  aan het bouwen en is nu voor driekwart klaar: alleen nog trappers en een stuur. Met dat laatste kan ik hem helpen. En ik ben de beroerdste niet, dat doe ik dan ook.

Maar genoeg gepraat, er moet getrapt worden. Het tijdritmantra begint in het hoofd te malen en ik rijd warm. De disk houd zich goed, en het voelt geweldig. Ik ga knallen en een dik p.r. rijden, ik weet het zeker.

Vier, drie… Start! Daar gaan we weer. Trappen, trappen, trappen. De meters geven rode en soms okerkleurige waarden aan, alles doet pijn en het landschap schiet voorbij. Net als een paar toerrijders, een vrouw met een hond, en een paaltje langs de weg. Je laat het allemaal achter je. Gunt het geen blik waardig. Zonde van de tijd. Kostbare tijd.

Na het keerpunt gaat de snelheid omhoog. De wind kent vele gezichten. Nu is het mijn vriend. De vijftig wordt even aangetikt. De hartslagmeter knippert. Meer dan tien slagen boven omslag. Zoef, zoef, zoef. Het vurrukkulluke gevoel dat je krijgt als het écht hard gaat. Het maakt zich meester van mij.

BANG! Bonk, bonk, bonk, bonk. Een steen lijkt in mijn ooghoek weg te schieten. De hersenen registreren heeeeel langzaaaaaam dat er iets mis is. Lek. Shit. Op driekwart van de route sta ik met mijn goede gedrag en een lekke band om mijn net gerepareerde disk aan de kant. Einde oefening.

Zo’n hekel als windsurfers aan zwemmen hebben, zo’n hekel hebben wielrenners aan lopen. Toch zit er niet anders op. Blootsvoets over het ruwe asfalt. Gelukkig komt op driekwart mijn voettocht de bekende aangereden. We leggen mijn gewonde monster achterin en rijden richting finish.

Mijn eerste DNF tijdens een tijdrit. Het voelde naar. Gelukkig lag er thuis een hele kaaspizza op me te wachten. Totdat m’n liefje me vragend aankeek: mag ik ook een kwart?

Paranoia

Wednesday, August 19th, 2009

Wanneer ik als kind alleen op de fiets zat, fantaseerde ik dat ik vooruit was in koers, en het peloton me op de hielen zat. Het besef dat ik geen sprinter was zat er vroeg in dus ik móest mijn uit de duim gezogen opponenten voorblijven. Nu weerhield niets of niemand me er van om mijn peloton op zoveel afstand fietsen als ik zelf wilde. En om misverstanden te voorkomen: het was niet Miguel Indurain, maar ik die in 1991 het geel Parijs binnenbracht. Met een ronde voorsprong op het peloton finishde hij op de Avenue des Champs-Élysées. En dat al elfjarige leeftijd.

Het is een warme woensdagavond. Ik laad mijn tt-monster uit. Gelukkig deed m’n TomTom het, want een kompas zal hier niet werken. Ik kijk om me heen. Mijn ogen speuren naar de beer zonder elleboog. Een doorgaans zachtaardig exemplaar, maar je weet maar nooit. Het blijft een roofdier.

Er zijn veel bekende gezichten en grote namen. Zoveel dat ik ze bijna uit mijn handen zou laten vallen, ware het niet dat het niet mijn stijl is dat te doen. Ik word meerdere malen gegroet door mensen van wie ik geen idee hebben wie ze zijn. Ik groet vriendelijk terug. Af en toe kijk ik om? Ze zullen toch wel mij bedoelen? Of zou hier nog een andere Corniel rondlopen?

Met de beer en een zelfbenoemd onderpresterend windscherm rijd ik in. Geen idee waarom. De motor kookt als vanzelf met deze hitte. Aan de andere kant: de rijwind geeft weer enige verkoeling. Na het inrijden ga ik over op Spaanse opwarmtechnieken. Voor mij voldoet het. Relaxt kijk in naar de dwazen op hun rollerbanken en Tacxen.

Als mijn naam door de speaker wordt omgeroepen meld ik me aan de start. Voor me staan twee Swabo-klasbakken. Die ga ik niet inhalen. Achter me sluiten mensen aan die ik hoop achter mij te kunnen houden. Ik kijk nog eens, en prent ze goed in mijn geheugen. Noway zeg ik tegen mezelf.

Vijf, vier, drie, twee, een, go! Met de duivel op mijn hielen neem ik de benen. De hitte slaat me hard in het gezicht. De hartslag loop bijna direct op tot boven het omslagpunt.

Realiteitszin komt met de jaren – zeg men – dus inmiddels weet ik dat achter­volgings­waanzin niet betekend dat ik níet achtervolgd wordt. Nadat ik de eerste bocht heb genomen wordt het gevoel dat ik word achtervolgd zo sterk, dat ik kort achterom kijk. Een halvegare wielertoerist zit fluitend in mijn wiel. De duivel in z’n zwarte snelpak.

Ik weet niet wat ik van moet en wil denken. Denken gaat sowieso niet zo goed. Ik besluit hem te negeren. Het tijdritmantra neemt bezit van me: trappen, trappen, trappen, trappen (bis).

Zou hij pijnlijden? Ik ga toch best hard? Hij is vast alleen aan het warmrijden. De duivel lacht me vast uit. Vindt me een stumper, met een armzalig lage snelheid. Hij zag ook hoe ik door een renner werd ingehaald alsof ik stil stond. Negeer de duivel. Negeer de duivel.Trappen, trappen, trappen, trappen (bis).

De bochten gaan prima. Ze zijn allen ruim en liggend te nemen. Tussen mijn benen door en aan mijn slagschaduw zie ik dat de duivel nog steeds in mijn wielen zit. Eenmaal hoor ik hem hardop iets zeggen. Ik versta het niet. Ik wens er niet naar te luisteren: stay away from the dark side (..)

De benen doen pijn en mijn hoofd is defintief met mijn verstand aan de haal. Ik smacht naar de finish streep. Is het nog ver? Mijn hartslag klimt op naar tien slagen boven omslag. Ik voel me opgejaagd, dat is positief. Hè? De duivel is verdwenen. Mijn slagschaduw wordt niet meer vergezeld. Ik had het nog niet gemerkt. Ik heb geen tijd om er over na te denken. De finish wacht op niemand, en de stopwatch van de tijdwaarnemer al helemaal niet. Medogenlozer dan Christian Prudhomme en zijn entourage.

De teller voor mijn snuffert nadert de dertig minuten. Daaronder blijven zou een presatie zijn voor me. Het lukt niet. Negentien tellen. Ik rijd uit. Probeer uit te rekenen hoe snel ik ben gegaan: Het parkoers was, euh, 22 km. Toch? Met 30 minuten dus 44 km/u. Dat gaat. Die 19 seconden is een derde van een minuut en dat is dan weer een dertigste van de uitgangsnelheid dus een negende. Dus een negende van 44 km/u, dat is 39 km/u. Hmm, da klopt niet. wat Doe ik fout. Het zal wel 43,5 km/u zijn dan, maar dat is te hard. Klot het rondje dan niet? Mijn hoofd kookt. Het lukt me niet. (Weer bij zinnen: 21 km in 30:19 is 1/90e minder dan 42 km/u is dus ongeveer 41,5 km/u)

Ik fiets terug. Als ik mijn rugnummer inlever wordt er gevraagd:
– ben je junior?
Verschrikt kijk ik achterom. Er moet een vergissing in het spel zijn. Er staat niemand.