Tacxen

December 5th, 2009

Ik tacx, zij kijkt tv tacxt, wij tacxen. Een raar werkwoord, voor een rare bezigheid.

Vandaag had ik een afspraak met een fotograaf. Zo’n echte, met een hele tas spullen, drieduizend lenzen (of was het nu met lenzen van drieduizend euro?) en megahippe camera. Hij moest bestuurders vastleggen. Nu valt er op de rollenbank of op de Tacx  niet zoveel te sturen natuurlijk, maar dat weet zijn opdrachtgever gelukkig niet.

Binnen trainen is niet mijn favoriete bezigheid. Ik kijk de hele dag al naar beeldschermen, en zelfs in een D1 gutst het zweet al van het lijf.

Maar goed, ijdel als ik ben had ik van te voren bedacht dat het er wel een beetje indrukwekkend uit moest zien. Dus ik had een flinke interval training gepland voor mezelf. Afzien met een hoofdletter A.

En dan stap je na drie kwartier bezweet en totaal uitgewoond af:
– Zit de foto die je zocht er tussen?
– Ja, de vijfde of de zesde die ik schoot.
– En hoeveel heb je er geschoten dan?
– Ach, een stuk of negentig denk ik…

30

December 1st, 2009

Tja, u kent ze wel – u bent immers een renner, of bekend met mijn rare hobby’s – toerrijders. Mannen met buik, een te dure fiets, en dito pretenties. Ze rijden geen wedstrijden, of beter gezegd: Elke rit is er eentje.  Een race tegen de klok. Tegen de kilometerteller, tegen de magische grens van dertig. Toerrijders rijden dolgraag minimaal dertig kilometer per uur. En nog liever: dertig kilometer per uur gemiddeld.

Ik ben geen toerrijder. Daarnaast heb ik die dertig altijd een lachertje gevonden. Wat stelt het nu helemaal voor? Je hoef er je best niet voor te doen. Het gaat bijna vanzelf. Veertig daaarvoor moet je moeite doen. Dat is hard werken, dat doet zeer. Dan begin je pas mee te tellen.

Ik zat fout. Dat werd vandaag heel pijnlijk duidelijk…

p.s. Als het door velen voorspelde buikje is waargenomen, zal ik dat ook laten weten.

WTF (3)

November 30th, 2009

Well, no comment required, i guess.

[code=c#](..)
if (contextvalue == 0)
{
string empty = “”;
return (empty.ToString());
}[/code]

Moe

October 18th, 2009

Het is half oktober. M’n ogen zijn nog dicht als ik opsta. Ik loop onder de douche door. Tenminste, dat neem ik aan, want dat doe ik altijd. Herinneren kan ik het niet. Met de fiets aan de hand loop ik naar de lift. Dit is wederom een aanname, maar aangezien m’n fiets niet vanzelf gaat is het wel de meest waarschijnlijke verklaring.

Het is half acht en ik zit in de oto op weg naar Drenthe. Half acht! Zondagmorgen, wat zeg ik: zondagnacht. Ik lijk wel ben gek. Mijn digitale fietsvriendjes wachten op me. Alle vier.

De oto gaan vanzelf. Tom doet er lang vooral het zwijgen toe, en de cruisecontrol regelt het gaspedaal. Kwestie van binnen de lijntjes kleuren. Ik heb de kleuterschool met succes afgerond, dus dat lukt aardig.

In Drenthe ontmoeten anderhalve man en een paardenkop. Nu ja, wellicht tien mannen (m/v) en vijf paardenhoofdenkoppen. Het blijft Drenthe natuurlijk. Nergens, en daar midden in, treffen we een café. Het is zowaar open. Sommigen bestellen appeltaartgebak, ik ga voor de mosterdsoep.

Asfalt is een uitvinding die zijn doorgang in het hoge noorden nog niet heeft gehad. Althans, niet overtuigend. Vele karrensporen, schelpenpaden en kasseistroken dienen als ondergrond. En soms, moeten we door een zandbed.

Het is een week na mijn laatste tijdrit en ik ben moe. Onderweg naar huis val ik bijna in slaap in de oto. Als ik mijn bed zie, gaat het licht uit.

Oppeens ben ik wakker. Ik rijd door de Veluwe op een mij nog onbekende zwarte cyclocrosser. Mijn benen trappen rond, zuurstof in de longen. Het is al half november.

Snotweer

October 10th, 2009

Als ik het bed uitstap voelt het hoofd zwaar. Slikken heeft nog het meest weg van het aantrekken van een te strakke spijkerbroek en mijn benen zouden niet misstaan in het assortiment van dokter Oetker. Zij blijft liggen vandaag. Al drie dagen is het niet veel soeps, maar naast een ontstoken oor, een lichte verkoudheid en algemene lamlendigheid is nu ook misselijkheid aan de diagnose toegevoegd. Een kus op haar voorhoofd veranderd daar niets aan. Ik ga dus alleen.

Voor de laatste keer dit seizoen laad ik de hele poppenkast in. De wielen, het frame, de helm, de schoenen inclusief earocovers, de fietspomp, de gereedschapskist en – en dat is nieuw – een Tacx inclusief Tacxwiel. Het is een wonder dat het nog steeds past in ons gemotoriseerde koekblikje. Ik check alles een laatste keer en merk daarbij op dat ik het snelpak al aan heb (de oplettende lezer had dat natuurlijk al gemist in de eerdere opsomming). Ik kan vertrekken.

In vroeger tijden was Noordeloos ongetwijfeld lastig te vinden, maar mijn digitale bijrijdster werkt op satellieten, niet op een kompas, en dus kom ik zonder oponthoud tijdig op de plaats van bestemming. Nadat het rugnummer is opgehaald rijd ik naar een nabij de startlijn gelegen parkeerplaats en laad de hele kermis uit. Oom Erwin heeft slecht weer voorspeld, maar tot op heden is er een waterig zonnetje aan de hemel, en dat geeft de burger moed.

Maar op het moment dat mijn twee trouwste fans arriveren vindt Pluvius het mooi geweest, om het eens Brucoïaans te duiden. Met een vest om de schouders sta ik aan de start te schuilen  onder de paraplu van de man die meer kan dan op zondag het vlees snijden. Moederlief keuvelt wat met een klasbak die geveld door een hevige verkoudheid met een camera in de hand de wedstrijd van de zijlijn gade slaat. Morgen hopelijk beter, waren zijn optimistische woorden.

De rit is kort en hevig, net als bui die is losgebarsten vlak voor het vertrek. De regen slaat op de bril neer, en het zich is slecht. Takken en plassen liggen op de weg en door elkaar en de wind is striemend. De eerste bocht ga ik glibberend door. Als ik de odometer moet geloven ben ik stilgevallen. Er prijkt 0,0 op de display. Het zal wel. Direct na de tweede bocht krijg ik een nieuweling in het vizier. D’r op en d’r over. Daarna draait het parcours wind mee. Op de 53:13 gaat het hard, maar toch niet soepel. Op karakter gaat het laatste stuk tegen de wind terug. Ook mijn lijf is niet top vandaag.

Na de finish linea-recta naar de oto. De spullen er snel in en weg hier. Ik ril, en snotter. Wat een weer. Volgend jaar hopelijk beter…

Camp

October 2nd, 2009

Clubliefde gaat ver, heel ver. Of ik mij als representant van Leidse Tour- en Wielervereniging Swift wilde aansluiten in de jaarlijkse taptoe ter meerdere eer en glorie van het feest ter herinnering aan het ontzet van Leiden. Zeg dan maar eens nee.

Ik heb helemaal niets met de jaarlijkse festiviteiten op en rond 3 oktober in mijn woonplaats. Ik kan mij nu eenmaal veel leukere dingen voorstellen dan hutspot eten met mijn dronken buurman, of mee lallen op stadsheldin Mary. Een ieder zijn meug.

Maar als ik iets doe, probeer ik het goed te doen. Dus toog ik in mijn meest opvallende wieleroutfit, rijdend om mijn meest opvallende fiets richting het verzamelpunt. Een aanhangwagen duidend dat ik tot de amateurs behoorde, deed de rest:

Verstrooid

September 30th, 2009

Kent u die mop van die verstrooide wielrenner die ging tijdrijden? Natuurlijk kent u die. Het is een mop met een baard. En niet een baard als onze nieuwbakken wereldkampioen tijdrijden Fabian Cancellara, maar die van onze goedheiligman. Jammer genoeg, want tijdrijden als Fabian – snelheid en behendigheid – dat zou ik ook wel willen.

Enfin, met de pijn nog in de kontachterwerk van de 122,4 km lange veldslag toog ik vanmorgen met mijn machine richting de otomobiel. Ook de fietsgereed­schapskist, en de tijdritfietspomp (met haaks fentielsluitstuk) had ik bij me. Alles ingeladen voor een dag deugdzame arbeid.

Belt rond half zeven mijn liefje:
– Zeg liefje, je hebt toch maar één druppelhelm?
– Ja, hoezo?
– Nou, er staat hier een tas in de gang, met je helm, snelpak, en je witte raceschoenen

Timo

September 29th, 2009

Timo, die naam zegt u wellicht niets, maar dat is een groot renner in de dop. Met zijn korte lijf en zijn vlieggewicht van acht pond is geen berg te hoog. En hij kent als geen ander de mantra’s van een goede training: op tijd eten en heel veel rust. Zoals Joop al zei: de koers wordt gewonnen in bed. Heden is een kampioen geboren.

De koersfiets van Timo

Uitvoerige testritten door oom en vader

De talentbegeleiding

Veldslag

September 27th, 2009

Tijdrijden is vechten, is strijden. Strijden met de elementen, maar bovenal met jezelf. Deelnemen aan tijdrit van 122,4 kilometer is in dat licht bezien het voeren van een veldslag. Je hoofd is de veldheer, je lijf en spieren de manschappen. Een slag die je niet gaat winnen door met z’n allen naar voren te stormen, met bijlen en zwaarden op de tegenstander in te hakken en, als de stofwolken opgetrokken zijn, te kijken wat het resultaat is.

De bevoorrading van de manschappen is van essentieel belang. De gepantserde  tank is ter preparatie van de strijd belanden met een  bidon water en isotone dorstlesser in de bidonhouders. Een voedingsgel (uit de ruimtevaart afkomstig)  is met gaffertape aan de bovenbuis van de tank bevestigd. Geen oorlog zonder gaffertape. Een tweede bidon met isotone dorstlesser wordt in overleg met de ondersteunende troepen op 2/3 van de strijd afgeleverd.

Dan de analyse van de vijand. Het is een groot monster dat zich in de Flevopolder heeft genesteld.  Hij ligt daar heel rustig, in nevel gehuld. Hij blaast en briest niet. Maar zijn staart, 40 kilometer lang, daar zit venijn in, heel veel venijn. Zijn rug lijkt glad, maar kent ruwe stukken. Stukken waar hij je doet schudden op je grondvesten. Zeker in een tank. Die doet niet aan vering.

Dan wordt op de hoorn geblazen. Ten strijde! De veldheer geeft de manschappen de opdracht de tank in beweging te zetten. En binnen no-time rijdt het gevaarte op ramkoers en snelheid. Elke keer als het monster zich opwerpt voor een tegenaanval, slaan de troepen terug.

De tankcommandanten rapporteren voortdurend aan de veldheer: toerental van de motor: zo’n 150 per minuut; kruissnelheid varieert tussen de 36 en 39 kilometer per uur. Onder de manschappen nog geen doden of gewonden. Na 1:05:02 klinkt er zelfs een luid hoera: de kop is eraf.

De veldheer ziet dat het goed is en knikt instemmend. Dit gaat goed. Wel mag het nog nét iets harder. Het monster is ernstig verzwakt, dus de troepen kunnen het lijden. De commandanten krijgen de opdracht de snelheid iets op te voeren. Getrouw voeren zij die opdracht uit. De snelheid gaat omhoog, terwijl het toerental van de motor eerder daalt dan stijgt. Het loopt als een zonnetje. De vijand lijkt verslagen.

Dan komt de eerste tegenslag. Wat er precies gebeurde is niet duidelijk, maar de radio valt uit. De technicus checkt nog snel of de stekkers nog goed zijn aangesloten, maar komt al snel tot de conclusie dat de lijn dood is. Een aantal manschappen mort en bromt wat, maar de tankcommandanten houden de moet er in. We gaan goed, en de vijand is murf gebeukt door het voortdurende werken, beuken en knokken van de manschappen.

De veldheer is in zijn nopjes als de volgende rapportage doorkomt: 1:04:35 over het tweede deel van de veldtocht. Nog beter dan het eerste deel. De troepen hebben nog geen centje pijn. Go, with the f low. Of zo iets.

Maar fenijn zit hem in de staart. Na de bevoorrading komt er snel zand in de machine. De eerste gewonden worden gemeld:

– Sergeant Hamstrings, check.
– Soldaten eerste klasse Bill L. en Bill R., dubbel check.
– Kadet Onderrug, check.
– Korporaal Van der Voet, idem.
– Commendant Bovenbenen, wat denk je zelf?
– Soldaat tweede klasse Schouders, check.
– Luitenant Nekspieren, check.

Een veldhospitaal biedt geen soelaas tijdens een veldslag, we moeten het doen met deze aangeslagen manschappen. Het monster en zijn staart roeren zich hevig. Er dreigt muiterij op de tank. De motor protesteert hevig, de manschappen idem. De chauffeur probeert door voortdurend op- en afschakelen de motor voor afslaan te behouden. De troepen vloeken en tieren, de zwaargewonden zouden wel willen janken, maar houden zich groot.

Maar er wordt verbeten, er wordt doorgezet. Op karakter,  en op bloeddoorlopen tandvlees, houdt men de moed en de vaart er in. Enigszins. Ondanks dat het monster is gaan blazen, komt de aanval niet tot stilstand. Na 3:17:53 volgt de genadeklap. Het monster valt dood neer. De tank rolt uit. De troepen klauteren meer dood dan levend van het voertuig. We hebben het gered.

Brabantse Pijl

September 13th, 2009

In een bui die midden hield tussen oud-christelijke naastenliefde en post-modern altruïsme had ik aangeboden een vriend te helpen met het leggen van tapijttegels in zijn onlangs betrokken woning. En voor zij die verschoont zijn geweest van deze onpraktische en enigszins uit de mode geraakte vloerbedekking: Een tapijttegel is een vervangbaar, vierkant stuk tapijt, dat gemakkelijk gelegd kan worden en bij beschadiging kan worden vervangen, tenminste volgens de auteurs van Wikipedia, want het leggen is gewoon een ordinaire kl##t@ klus.

Maar goed om een kort verhaal lang te maken: na een dag op de knieën, en een avond gezellig napraten/borrelen (een glaasje wijn)/gezelschapsspellen spelen, was het laat voordat ik thuiskwam. Nadat ik de fietsendrager op de oto had gemonteerd en uit de was nog de laatste benodigde kledingstukken had gevist plofte ik om 0:50 in bed. O ja, zomertijd: plofte ik om 1:50 in bed.

Van te voren had ik me voorgenomen (voornemen is natuurlijk per definitie voorafgaand aan) om netjes te ontbijten, maar toen de wekker om 6:30 ging en een aantal beenspieren ernstig protesteerde na een dag tapijttegels leggen, was het laatste waar ik zin in had vluchtig ontbijten, laat staan fatsoenlijk eten. Goede raad hoeft niet veel te kosten (zolang je geen consultants inhuurt) en met twee Twixen in de mik en een fles huismerk 7-Up-kloon in de aanslag showde ik de uitdragerij (kleding, fiets, gereedschapskist, etc.) richting de oto.

Ondanks de aanwezigheid van elektronische navigatiehulp was de weg naar de Beer van Zoetermeer niet zo triviaal als het lijkt. Zoals ik na afloop aan de Beer en zijn Berin uitlegde. Hun wijk is namelijk bedacht en opgetrokken in de jaren 70 en de toen verantwoorde planoloog heeft de straten op de kaart in getekend ná het roken van een grote hoeveelheid geestverruimende grasproducten. Dat maakt het stratenplan zeer creatief, maar navigeren is een hel: je mist namelijk zo nu en dan een straatje/kronkeling in de route.

Daar op desalniettemin op tijd aangekomen stond de Beer zijn band te fixen. Nul kilometer gereden en al lek. Ik geef het u te doen. Enfin, ook zijn uitdragerij werd in de oto gehesen, en zijn dranghek werd tegen het mijne aangekwakt. Hierbij bleek dat onze frames in maat minder verschilde dan wij dachten (lees, het mijne is ook best groot en dient des dien te gevolgen het zelfde predicaat te ontvangen). De reis die volgde was goed te doen (1 uur en 45 minuten) en aangenaam. De Beer praatte honderduit, en in tegenstelling tot wat velen van mij zouden verwachten deed ik er regelmatig het zwijgen toe. Twee mensen die tegelijk honderduit praten zijn – zelfs voor mij – te vermoeiend.

In België bleken op de plaats van afspraak geen hallucinerende planologen actief geweest en de parkeerplaats was snel gevonden. We waren de laatsten die zouden arriveren. Helaas voor Rocketboy ook de nummers 3 en 4. Zijn voorbereidende werk was voortreffelijk en het resultaat was dat ook. Daar hadden veel meer fietsliefhebbers van mogen, wat zeg ik: moeten genieten. Maar laten we het doen met de mensen die er wel waren: Rocketboy.

Als u die naam leest dan denkt u waarschijnlijk aan iemand met enige vorm van zelfoverschatting. Ook verwacht u niet dat deze persoon de dertig reeds enige tijd gepasseerd is, in tegendeel. Dat zelfde tegendeel geldt voor Rocketboy: een bescheiden vriendelijk dertigplusser die gecamoufleerd door zijn zachte Vlaamse tongval humoristisch edoch vilein uit de hoek kan komen: “Ik zag u begeerlijk kijken na die kasseistrook die wij zojuist links lieten liggen, we kunnen er een blokje voor om rijden natuurlijk (..)”

Het blauwe vogeltje (Bluebird, waaarom doe ik altijd zo moeilijk) vloeg nog niet zo hard en hoog in het nieuwe seizoen als ik had verwacht (lees, ik dacht dat hij ons compleet de vernieling in zou fietsen, maar dit bleef uit). Wel was de Biachiofiel op een …, inderdaad, daarop. Reisgenoot Ferry1982 (geboren in) tot slot, zag stiekem best wel op tegen deze beproeving. Niet alleen liep hij achter op het geplande trainingsschema, ook waren de laatste voortekenen van vorm (of het gebrek daaraan) nog niet geruststellend.

Maar niet getreurd, onze tourleider stuurde ons direct omhoog, en het antwoord zou snel volgen. (En viel mijns inziens mee) Als fervent liefhebber van het draaien van een constant beentempo bij een constant vermogen op fatsoenlijk geasfalteerde wegen, was ik vandaag niet aan het goede adres. Voor korte steile klimmetjes over beroert geasfalteerde of met kasseien bezaaide karrensporen had ik geen beter adres kunnen vinden.

Klim na klim verteerde dit lichaam, en dat ging niet geheel zonder slag of stoot. De zere benen waren er bij aanvang al, en dit ebte niet weg door de inspirerende omgeving, mooie klimmen, regelmatig doorbrekende zon, en moraalgevende mede-coureurs die gaten lieten vallen. Om kort te gaan, het was afzien. En toen kwam de eerste stook.

Amay-amai, mijn niet bestaand opperwezen, wat was dat euh, vervelend. Het ging omhoog en ik werd dusdanig hard door elkaar geschud dat ik betwijfelde of ik ooit nog fatsoenlijk zou kunnen urineren, als u begrijpt wat ik bedoel. Tergend traag ging het over de steentjes terwijl de hardslagmeter in de rode zone verkeerde. De immer vrolijke toerleider deelde doodleuk mede dat volgens de Parijs-Robaix schaal niet hoger zou scoren dan 1, en dat ik er beter harder overheen kon gaan, met de handen niet in de beugel (o ja, dacht ik nog, das waar ook). De volgende stoken gingen beter (het zal nooit mijn liefhebberij worden, ik prefereer andere vormen van masochisme).

Dat brengt me direct bij voor mij het hoogtepunt van de dag: De Moskesstraat. Gastheer G heeft al uitvoerig uitgelegd dat dat geen straat is waar je je oma parkeert als ze, slecht ter been geworden, op zoek gaat naar een senioren- of aanleunwoning. Ik had me echter niet heel goed ingelezen en werd ternauwernood geïnstrueerd door de toerleider.

Het begin was te doen, maar toen het steiler werd en ik wilde staan bemerkte ik een aantal pratkische nadelen van caseien in zijn algemeenheid, en van caseien als de weg om hooggaat in het bijzonder: Je kan niet zomaar gaan staan om aan te zetten, dan slip je weg. En dat is hinderlijk. Het is glad en geeft weinig grip. Je moet je teglijk focussen op het trappen, ontwijken van kuilen gleuven en andere afwezigheid van wegbedekking, het vinden van een goede lijn, en het druk houden op achterwiel. Toch is het gelukt! Op de 39×28 kwam ik boven. Als eerste zelfs en ik was groos en content met m’n eiguh. Vooral omdat alleen de koersleider dit huzarenstukje evenaarde.

Bluebird en Ferry1982 kwamen te voet naar boven. Onze immer vriendelijke tourleider legde dit vast op de lichtgevoelicht chip. (Waarvan later ongetwijfeld het bewijs) De passage van profs participerend in de echte Brabantse Pijl vormden een leuk intermezzo.

De toen vermoedelijk net ontstane kopgroep van acht man heeft het tot de streep gered lijkt het.

Bij terugkomst op de parkeerplaats bleek deze immer verstrooide lapzwans en auteur van een inmiddels veel te lange blog, zijn portemonnee niet meer te kunnen terug vinden. Hij moest in de oto liggen, maar waar? Enfin, omdat het verhaal nu wel lang genoeg geduurd heeft: deze werd pas ruim na thuiskomst gevonden, idd in toch in de oto (onder de bestuurderstoel). Derhalve bedank ik de deelnemers die mijn drankje en brandstof op de terugweg hebben voorgeschoten. Dank, dank, dank! Deze dank is uiteraard ook voor Rocketboy: het was een topdag, dat moeten we vaker doen. Nota bene: Gedurende de heenreis ontweek ik nipt een eend die op de snelweg het tijdelijke voor het eeuwige probeerde te verruilen door een confrontatie met mijn wielen.

http://www.corniel.nl/zzz/fora/fiets_nl/2009-03-29_vlaanderen.jpg