Fans

September 12th, 2009

Fans heb je in vele soorten en maten. Je hebt diehard fans, wannabees, gelegenheidfans, critische fans, en onvoorwaardelijke fans. Als je rocklegende, wielerheld, of over het paard getilde voetbalster bent is die laatste categorie gevuld met psychopaten, stalkers en wereldvreemde types, anders ben je daarvoor veroordeeld tot je moeder of je vriendin.

Omdat ik niet onaardig gitaar speel, tot op heden geen klassieker of grote ronde heb gewonnen en al helemaal niet kan voetballen, is er geen redactie die mijn fans middels dito glossy op de hoogte houdt van mijn doen en laten. Dus toen ik het plan opvatte om in Streefkerk acte de présence te geven, moest ik zelf een aantal telefoontjes, hyves-berichtjes, en e-mails de deur uit doen om mijn fans hiervan te verwittigen.

Maar wat een opkomst! Maarliefst een zestal fans was afgereisd om getuige te zijn van mijn start en finish tijdens door wielercomité Streefkerk georganiseerde tijdrit van 9,25 km. Het leek sowieso of ik er toe deed, want ik werd begeleid door een motor. Deze was nog net niet uitgerust met camera en corpulente verslaggever, maar die dacht je er zo bij.

Over de tijdrit kan ik kort zijn: die ging goed. De parcoursbouwers hadden het lumineuze opgevat om de start tegen de dijk op te posteren, waardoor je dus direct na het statschot op de pedalen beukend de dijk om mocht.

Nog niet bekomen van de aanslag op benen en longen was het op de dijk met je mond wijd open tegen de wind in. Als je al het idee had dat je iets zou willen sparen, dan was het niet nu. Gelukkig in 9,25 km niet lang, dus aan dit stuk tegenwind kwam snel een einde. Met een afzink van de dijk af, liep de snelheid wind mee op tot boven de 50 km/u. Elke keer als mijn tellertje dat aangeeft krijg ik een warm gevoel van binnen. Zo ook vandaag.

Met de wind schuin mee over de provinciale weg ging het nog steeds best hard, maar beduidend langzamer dan het lokale verkeer. Zo’n motor die wegpiraten, brokkenpiloten en anderszins niet geïnformeerde  automobilisten temt is dan zeer welkom en heeft er wellicht aan bijgedragen dat ik dit stuk parcours veilig overbrugde.

Niet alleen de snelheid zat er goed in, ook de hartslag liet astronomische waarden zien. Het laatste stuk tegen de wind richting finish verliest mijn hartslag de 175 hartslagen per minuut (10 boven omslag) om te eindingen op de 180 hartslagen per minuut. Slechts vier onder mijn maximum. Het was dan ook niet verwonderlijk dat ik eerst even moest bij komen alvorens mij door de toegestroomde fans te laten onthalen.

Dat deze prestatie ook nog goed zou zijn voor de tweede plaats, dat ik nooit kunnen bevroeden. Ik heb de prijsuitreiking niet afgewacht. Mijn fans wachtten op mij.

Bloemen

September 10th, 2009

Noch als schaker, noch als tuinderskleinzoon, ben ik in mijn leven buitensporig in aanraking gekomen met bloemen. Los van dat ik in die eerste hoedanigheid niet veel gewonnen heb, zijn bloemen geen schakers ding. Heel soms komt er een beker(tje) aan pas, maar meestal alleen een envelopje. Een aangezien mijn opa naast komkommers, sla, meerdere smaken kool, enkel een klein hoekje sierplanten tot zijn beschikking had, ging dat hem ook niet worden.

Vandaag kon er dan toch verandering in komen. Mijn derde deelname aan het Swift Clubkampioenschap Tijdrijden stond op het programma. Podium pretendent VDB had zich afgemeld, de kampioen van vorig jaar was volledig uit vorm, en de Neut – die vorig jaar voor mij eindigde – heb ik dit seizoen bijkans in elke ontmoeting verslagen. De beul – vorig jaar tweede – is normaal gesproken out-of-reach, net als de revelatie van dit seizoen. Maar goed, wat wil je met een dubbele achternaam. Een triviale analyse gecombineerd met basisschool aritmetica leert mij: Je kan derde worden, en dat bekenend: bloemen.

Maar vandaag is niet alleen de dag van het clubkampioenschap, het is ook dé dag.  De dag, dat mijn geliefde en ik bemerkten wat er gebeurt als de vonk overslaat. Ik had dus ook niet veel keuze. Ik móest wel met bloemen thuis komen. En die beloofde ik dus…

Aangekomen in Woubrugge – mijn achtertuin – was het ongebruikelijk druk. Horden Swift jeugd trappelden vol ongeduld. Op veel te grote fietsen – die er desalniettemin heel klein uitzagen – poogden zij immense afstanden in buitenaardse tijden af te leggen. Sommige ouders waren zo mogelijk nog fanatieker, maar de meesten keken gemoedelijk toe.

Ik besluit de spruiten linkt de laten liggen en rechts te laten fietsen, en doe een goede warming-up. Ondanks de niet gunstige omstandigheden – de snelste tijden worden gereden met wind tegen richting de finish, nu is deze mee – gaat het goed tijdens het inrijden.  Voorzichtig hoop ik op een PR. Goed gehelmd ga ik richting de start.

Kort na de start ging het mis. De snelheidsmeter baarde me zorgen. Verder maakte zich een leeg gevoel van mij meester. Ik dacht aan mijn stevige lunch. Die was wel lang geleden. Misschien wel te? En ik had geen energiedrankje  genomen. Negeer, laat het van je afglijden, weg. Als ware ik de Hare Krishna zelve.

Wind mee. Tijdens het inrijden ging het hier veel, veel harder. Ik zat gelukkig wel boven omslag. Het enige lichtpuntje. In de slingerbocht zag ik een in koers gekrashte vriend staan. Met mitella en fotocamera. Hij zij iets vriendelijks, denk ik, het ging langs me heen, ik probeerde de bocht goed aan te sturen.

Vlak voor het keerpunt spotte ik de Neut. Mijn concurrent voor het podium. Ik lag op hem voor, dat leek duidelijk. Na het keerpunt kwam ik op een schatting van 14 seconden. De overige podiumpretendenten kwamen echter verbazend hard aangedenderd. Ook de‘zogenaamd ‘uit vorm’ zijnde regerend kampioen, zat mij dichter op de hielen dan gewenst. Ik kon het echter niet pijlen en liet het voor wat het was.

De laatste bocht door was ik blij met de verkeersregelaars.  Twee voertuigen werden tegelijk gesommeerd te wachten tot ik voorbij was. Ondanks dat stond een van beide danig in de weg. Ik rook de stal bloemen. De chronometer maakte me duidelijk dat een PR er niet in zat. Ik vond het prima. Als ik dat podium maar haalde. Ik voerde de snelheid nog flink op. Bijna kotsend kwam ik over de streep. Dat er niets uitkwam, baarde me vandaag bijna zorgen.

Het bleek niet genoeg. Uitgerekend Gerard Snel – je verzint het niet – hield mij van het podium – en minstens zo belangrijk – van de ingecalculeerde bloemen. Als mijn fiets niet van een zeer edel en sterk metaal gemaakt zou zijn, had ik het terstond doormidden geslagen. Nu stond ik als een oorwurm voor mij uit te staren.

Nadat ik tijdens de prijsuitreiking maar liefst twee maal als nummer vier naar voren mocht komen – ook de competitie leverde geen podiumplaats op – en alle anderen die aanspraak maakten op de bloemen gehuldigd waren, was er nog één bosje over. Met de grootste en meest vertederende Bambi-ogen die ik ten beste kon geven waagde ik de gok. Uit pure genade – wellicht ingegeven door wat sloofwerk gedurende het seizoen – kreeg ik het. De eer was gered.

Thuis aangekomen kon ik vol opluchting toch nog een bosje rode rozen overhandigen. De trots die ik gehad had willen hebben, had ik allang aan de kant gezet. Ze keek me vertederd aan. Zij had nog een prakje van onze lievelingskost staan. Het was sneller weg dan de tijd die ik op mijn PR te kort kwam. Het smaakte heerlijk.

We waren moe en gingen direct naar bed. Nog voordat ik bloemrijk uiteen kon zetten hoe de avond verlopen was, lag ze als een roos te slapen.

Fietszeilen

September 5th, 2009

Voor de derde maal – en op rij – deed ik mee aan het Nederlands Kampioenschap Tijdrijden voor vrije renners. Dat is een hele mond vol om aan te geven dat alleen kneuzen mogen deelnemen, en zij die om persoonlijke redenen hun Elite- en A-licenties hebben ingeleverd. Want die starten ook. Gelukkig voor mij is het merendeel van deze klasbakken ouder dan 40 jaar, en strijden zij met andere veteranen.

Maar de grootste tegenstander van een tijdrijder is- dat weet u – niet de tegenstander. Het is de tijd. Behalve op een winderig Texel. Daar blaast de wind de tijd naar het tweede plan.

Marion de Hondt – en Diana Woei ongetwijfeld ook – voorspelde het al: Zaterdag  5 september staat er veel wind (5 Beaufort), aan de kust zelfs 6 Beaufort, westelijk van richting. Als plankzeiler (in ruste) weet ik wat dat betekend: halve wind. Ideaal voor een dagje hard raggen op een kort surfboard met een niet al te groot zeil. Helaas, helaas. De medailles werden verdeeld onder diegene die het hardst fietsen. Dan is deze wind een ware hel.

Toch besloot ik geen ‘rif te steken’, maar‘volledig getuigd aan de start te vertrekken. Dus met disk en met drie-spaaks met hoge (60 mm) velg. Tijdens het proefrijden hield ik de boel aan de grond, en zolang dat lukt is de combinatie sneller.

Het plan was ‘sneller dan vorig jaar’, en ondanks de wind dit jaar zou dat moeten lukken. Vorig jaar waaide het namelijk nóg harder (alleen had je toen geen last van zijwind). We gingen wel kijken wat het ging brengen.

Na de start had ik een mooi tempo te pakken, met meer dan 50 km/u ging het bijna vol voor de wind. Dit was tijdelijk. Al snel draaide het parkoers en daarmee mijn snufferd zich in de wind. De snelheid zakte rap, en het sturen werd direct zwaar. De kont moest naar achteren om het stuur beter te controleren.

Voortdurend als ik dacht het juiste tempo en verzet goed gekozen te hebben,  moest er op- of af- worden geschakeld. De wind trok er hard aan, en zeker toen tijdens de heenweg het parcours voorschreef dat we de dijk op en een stuk buitendijks moesten, moest ik alle zeilen bijzetten om het rubber op het asfalt te houden.

Gelukkig haalde ik zowel op de heen- als op de terugweg de  nodige renners in om het moraal erin te houden. De hartslagmeter vertelde me dat ik lui was, maar ik kon niet harder. Voor een tijdritmantra had ik simpelweg geen tijd: alle aandacht werd opgeslokt door het stuur en de wind.

Met de haven in zicht begon ik me op mijn eindtijd te richten. Vorig jaar was het 45:44, nu ging dat – zover was mij wel duidelijk – sneller zijn. De teller stond nog onder de 40 minuten, maar ik was er nog niet. Vorig jaar was ik na binnenkomst een half uur lang de rapste gebleken, dat zou nu niet zo zijn: voor mijn start had ik een tussentijd gehoord, die was rapper dan de mijne. Enfin, het persen was begonnen.

De 41 minuten verscheen, de 42 minuten verscheen, 42:30, 42:40, 42:48. Wow! Twee minuten en zes-en-vijftig sneller. Bijna drie minuten. In de tent een kleine teleurstelling: 39,95 km/u. Waarom, waarom, waarom toch?

¾

August 26th, 2009

Het is kwart voor zeven als ik de oto het parkeerterein op rijd. Drie kwartier voor de start. Voetbaljeugd wordt naar de training gebracht, en oudere jongeren (of was het nu andersom) beginnen hun hardlooptraining. Ik laad mijn monster uit. Mijn disk die ik gisteren terug kreeg na een reparatie en in allerijl nog van een nieuwe tube kon laten voorzien (via deze weg, mijn dank is groot) kan eindelijk weer door mijn monster worden aangevuurd.

Het is niet alleen de snelheid, maar ook vooral het aangezicht van mijn monster. Zonder disk lijkt ze op een model op leeftijd in een te kort rokje,  zonder make-up. Mét is ze de femme fatale die met je kloten speelt en je reduceert tot een testosteronbom die tot alles bereid is om maar in haar nabijheid te mogen zijn. Een verschil van dag en nacht dus.

Terwijl ik haar zo sta te bewonderen krijgen we gezelschap. Een bekende (ken je iemand als je alleen internetcontact hebt?) parkeert naast ons. Hij is een monstertje voor zichzelf  aan het bouwen en is nu voor driekwart klaar: alleen nog trappers en een stuur. Met dat laatste kan ik hem helpen. En ik ben de beroerdste niet, dat doe ik dan ook.

Maar genoeg gepraat, er moet getrapt worden. Het tijdritmantra begint in het hoofd te malen en ik rijd warm. De disk houd zich goed, en het voelt geweldig. Ik ga knallen en een dik p.r. rijden, ik weet het zeker.

Vier, drie… Start! Daar gaan we weer. Trappen, trappen, trappen. De meters geven rode en soms okerkleurige waarden aan, alles doet pijn en het landschap schiet voorbij. Net als een paar toerrijders, een vrouw met een hond, en een paaltje langs de weg. Je laat het allemaal achter je. Gunt het geen blik waardig. Zonde van de tijd. Kostbare tijd.

Na het keerpunt gaat de snelheid omhoog. De wind kent vele gezichten. Nu is het mijn vriend. De vijftig wordt even aangetikt. De hartslagmeter knippert. Meer dan tien slagen boven omslag. Zoef, zoef, zoef. Het vurrukkulluke gevoel dat je krijgt als het écht hard gaat. Het maakt zich meester van mij.

BANG! Bonk, bonk, bonk, bonk. Een steen lijkt in mijn ooghoek weg te schieten. De hersenen registreren heeeeel langzaaaaaam dat er iets mis is. Lek. Shit. Op driekwart van de route sta ik met mijn goede gedrag en een lekke band om mijn net gerepareerde disk aan de kant. Einde oefening.

Zo’n hekel als windsurfers aan zwemmen hebben, zo’n hekel hebben wielrenners aan lopen. Toch zit er niet anders op. Blootsvoets over het ruwe asfalt. Gelukkig komt op driekwart mijn voettocht de bekende aangereden. We leggen mijn gewonde monster achterin en rijden richting finish.

Mijn eerste DNF tijdens een tijdrit. Het voelde naar. Gelukkig lag er thuis een hele kaaspizza op me te wachten. Totdat m’n liefje me vragend aankeek: mag ik ook een kwart?

Roman numerals

August 20th, 2009

Sometimes, you write a piece of code you’re proud of. Because it’s a clever, elegant, or just fun. The snippet I post here is a bit of all, at least in my opinion.

[code=c#]///

Converts an System.Int32 to Roman number strings.
/// http://en.wikipedia.org/wiki/Roman_numerals
///

/// Number to convert. /// Formatted Roman number.
public static string ToFormattedRomanNumber(int number)
{
if (number <= 0 || number > 3999)
{
throw new ArgumentOutOfRangeException(“With the default ASCII set only Roman numerals between 1 and 4000 can be represented.”);
}
// 1, 5, 10, 50, 100, 500, 1000.
string[] order = { “I”, “V”, “X”, “L”, “C”, “D”, “M” };
int pointer = 0;
int digits = number;
string result = string.Empty;

while (digits > 0)
{
int digit = digits % 10;
switch (digit)
{
case 0: break;
case 1: result = string.Format(
“{1}{0}”, result, order[pointer]);
break;
case 2: result = string.Format(
“{1}{1}{0}”, result, order[pointer]);
break;
case 3: result = string.Format(
“{1}{1}{1}{0}”, result, order[pointer]);
break;
case 4: result = string.Format(
“{1}{2}{0}”, result, order[pointer], order[pointer + 1]);
break;
case 5: result = string.Format(
“{1}{0}”, result, order[pointer + 1]);
break;
case 6: result = string.Format(
“{2}{1}{0}”, result, order[pointer], order[pointer + 1]);
break;
case 7: result = string.Format(
“{2}{1}{1}{0}”, result, order[pointer], order[pointer + 1]);
break;
case 8: result = string.Format(
“{2}{1}{1}{1}{0}”, result, order[pointer], order[pointer + 1]);
break;
case 9: result = string.Format(
“{1}{2}{0}”, result, order[pointer], order[pointer + 2]);
break;
}
digits = digits / 10;
pointer = pointer + 2;
}
return result;
}[/code]

Paranoia

August 19th, 2009

Wanneer ik als kind alleen op de fiets zat, fantaseerde ik dat ik vooruit was in koers, en het peloton me op de hielen zat. Het besef dat ik geen sprinter was zat er vroeg in dus ik móest mijn uit de duim gezogen opponenten voorblijven. Nu weerhield niets of niemand me er van om mijn peloton op zoveel afstand fietsen als ik zelf wilde. En om misverstanden te voorkomen: het was niet Miguel Indurain, maar ik die in 1991 het geel Parijs binnenbracht. Met een ronde voorsprong op het peloton finishde hij op de Avenue des Champs-Élysées. En dat al elfjarige leeftijd.

Het is een warme woensdagavond. Ik laad mijn tt-monster uit. Gelukkig deed m’n TomTom het, want een kompas zal hier niet werken. Ik kijk om me heen. Mijn ogen speuren naar de beer zonder elleboog. Een doorgaans zachtaardig exemplaar, maar je weet maar nooit. Het blijft een roofdier.

Er zijn veel bekende gezichten en grote namen. Zoveel dat ik ze bijna uit mijn handen zou laten vallen, ware het niet dat het niet mijn stijl is dat te doen. Ik word meerdere malen gegroet door mensen van wie ik geen idee hebben wie ze zijn. Ik groet vriendelijk terug. Af en toe kijk ik om? Ze zullen toch wel mij bedoelen? Of zou hier nog een andere Corniel rondlopen?

Met de beer en een zelfbenoemd onderpresterend windscherm rijd ik in. Geen idee waarom. De motor kookt als vanzelf met deze hitte. Aan de andere kant: de rijwind geeft weer enige verkoeling. Na het inrijden ga ik over op Spaanse opwarmtechnieken. Voor mij voldoet het. Relaxt kijk in naar de dwazen op hun rollerbanken en Tacxen.

Als mijn naam door de speaker wordt omgeroepen meld ik me aan de start. Voor me staan twee Swabo-klasbakken. Die ga ik niet inhalen. Achter me sluiten mensen aan die ik hoop achter mij te kunnen houden. Ik kijk nog eens, en prent ze goed in mijn geheugen. Noway zeg ik tegen mezelf.

Vijf, vier, drie, twee, een, go! Met de duivel op mijn hielen neem ik de benen. De hitte slaat me hard in het gezicht. De hartslag loop bijna direct op tot boven het omslagpunt.

Realiteitszin komt met de jaren – zeg men – dus inmiddels weet ik dat achter­volgings­waanzin niet betekend dat ik níet achtervolgd wordt. Nadat ik de eerste bocht heb genomen wordt het gevoel dat ik word achtervolgd zo sterk, dat ik kort achterom kijk. Een halvegare wielertoerist zit fluitend in mijn wiel. De duivel in z’n zwarte snelpak.

Ik weet niet wat ik van moet en wil denken. Denken gaat sowieso niet zo goed. Ik besluit hem te negeren. Het tijdritmantra neemt bezit van me: trappen, trappen, trappen, trappen (bis).

Zou hij pijnlijden? Ik ga toch best hard? Hij is vast alleen aan het warmrijden. De duivel lacht me vast uit. Vindt me een stumper, met een armzalig lage snelheid. Hij zag ook hoe ik door een renner werd ingehaald alsof ik stil stond. Negeer de duivel. Negeer de duivel.Trappen, trappen, trappen, trappen (bis).

De bochten gaan prima. Ze zijn allen ruim en liggend te nemen. Tussen mijn benen door en aan mijn slagschaduw zie ik dat de duivel nog steeds in mijn wielen zit. Eenmaal hoor ik hem hardop iets zeggen. Ik versta het niet. Ik wens er niet naar te luisteren: stay away from the dark side (..)

De benen doen pijn en mijn hoofd is defintief met mijn verstand aan de haal. Ik smacht naar de finish streep. Is het nog ver? Mijn hartslag klimt op naar tien slagen boven omslag. Ik voel me opgejaagd, dat is positief. Hè? De duivel is verdwenen. Mijn slagschaduw wordt niet meer vergezeld. Ik had het nog niet gemerkt. Ik heb geen tijd om er over na te denken. De finish wacht op niemand, en de stopwatch van de tijdwaarnemer al helemaal niet. Medogenlozer dan Christian Prudhomme en zijn entourage.

De teller voor mijn snuffert nadert de dertig minuten. Daaronder blijven zou een presatie zijn voor me. Het lukt niet. Negentien tellen. Ik rijd uit. Probeer uit te rekenen hoe snel ik ben gegaan: Het parkoers was, euh, 22 km. Toch? Met 30 minuten dus 44 km/u. Dat gaat. Die 19 seconden is een derde van een minuut en dat is dan weer een dertigste van de uitgangsnelheid dus een negende. Dus een negende van 44 km/u, dat is 39 km/u. Hmm, da klopt niet. wat Doe ik fout. Het zal wel 43,5 km/u zijn dan, maar dat is te hard. Klot het rondje dan niet? Mijn hoofd kookt. Het lukt me niet. (Weer bij zinnen: 21 km in 30:19 is 1/90e minder dan 42 km/u is dus ongeveer 41,5 km/u)

Ik fiets terug. Als ik mijn rugnummer inlever wordt er gevraagd:
– ben je junior?
Verschrikt kijk ik achterom. Er moet een vergissing in het spel zijn. Er staat niemand.

WTF (2)

August 14th, 2009

While reviewing some code for a project of our company I found this:

[code=c#]public override void Redirect(PipelineContext pipelineContext)
{
string linkcp = “”;
if (linkcp == null || linkcp == “” || linkcp.Length == 0)
linkcp = “default.aspx”;

pipelineContext.Response.Redirect(linkcp);
}[/code]

It first drew my attention because of the if-statement (testing a string being not null or string.Empty three times) and its missing brackets. But it surprised – well, shocked – me because the variable that was assigned, and validated afterwords directly. The writer of this piece of WTF declared that it was generated, and needed some custom implementation…

I couldn’t help, but think why not – in that case – do it this way:

[code=c#]public override void Redirect(PipelineContext pipelineContext)
{
string linkcp = string.Empty;
// TODO: implement logic.
if (string.IsNullOrEmpty(linkcp))
{
linkcp = “~/default.aspx”;
}
pipelineContext.Response.Redirect(linkcp);
}[/code]

or, if should fail while not implemented yet

[code=c#]public override void Redirect(PipelineContext pipelineContext)
{
public override void Redirect(PipelineContext pipelineContext)
{
throw new NotImplementedException(“TODO: implement logic.”);
//string linkcp = string.Empty;
//if (string.IsNullOrEmpty(linkcp))
//{
// linkcp = “~/default.aspx”;
//}
//pipelineContext.Response.Redirect(linkcp);
}
}[/code]

What is it about writing comments that my fellow developers seems to dislike that much? It would make reading and understanding code so much easier…

WTF (1)

July 29th, 2009

Let me start by pointing out that VisualBasic is not my cup of tea. I don’t like all those implicit castings. Like this:

[sourcecode language='vb']Function DecimalSeparator() As String
DecimalSeparator = (1 / 2).ToString.Substring(1, 1)
End Function[/sourcecode]

The .Net way of doing things is of course:

[sourcecode language='vb']Function DecimalSeparator() As String
Return System.Globalization.CultureInfo.CurrentCulture.NumberFormat.NumberDecimalSeparator
End Function[/sourcecode]

But I guess that was too much for this programmer.

Tweede

July 28th, 2009

- Je hebt te weinig competitie. Mijn ploegleider laat aan duidelijkheid niets te wensen over.

Gewoon dinsdag op De Bult rijden. Ook goed voor je mentale hardheid. Op dat punt ben je net een weekdier.

Ik knip. M’n ploegleider zal het niet gemerkt hebben. Dergelijke subtiele instemmingen gaan nogal eens verloren tijdens een telefoongesprek.

- Je rijdt gewoon de eerste helft tussen de wielen. Niet te veel op kop. Als je de macht hebt ga je er van tussen. Je kan het B- peloton pijn doen.

- Ik zal m’n best doen, Antwoord ik. Hij laat achterwege dat je best doen niet genoeg is. Hij weet dat ik zelf ook wel snap dat hij niet tevreden is met het antwoord. Kort wordt het trainingschema doorgenomen. Het krijgt zijn goedkeuring. Gelukkig, dat is wel eens anders geweest.

Ik hang op. Het is zondagavond, nog twee dagen voor ik met de billen bloot moet. De afgelopen twee dagen 240 kilometer D1 gedaan. Mijn zitvlak doet pijn, en er wacht een drukke werkweek. Het laatste waar ik op zit te wachten is afzien in koers. Maar goed, als de ploegleider het eist…

Dinsdagmorgen word ik met zere benen en een brak hoofd wakker. Het plan was om de woon-werkafstand per fiets te overbruggen. Wás.

Als ik ’s middags thuiskom, voel ik me niet veel beter. Het eten dat ik vast klaar gemaakt had smaakt me totaal niet. Ik hijs me in m’n snelpak – je weet maar nooit – grabbel bidons, en handschoenen bij elkaar. Op naar De Bult.

Het is lang geleden dat ik op De Bult geweest ben. Dat zal ik weten. Meerdere mensen spreken hun verbazing uit mij hier weer te treffen. Ik ben niet gevat genoeg om ze te vertellen dat die verbazing volledig wederzijds is. Ik schrijf me in, vraag iemand m’n rugnummer op te spelden en sjok richting het parcours.

De inrijdronde geeft geen goed gevoel. Pijnlijden met een hoofdletter P. Ik sluit achteraan op de startlijn.

Het startschot klinkt. Weg zijn we. Al snel worden er verschillende uitbraakpogingen gedaan. De vluchters krijgen elke keer een paar meter. De tweede ronde besluit ik daarom al mijn geluk te beproeven. Ik geeft écht gas en ga heel dik boven de vijftig weg. De vluchter die voor mij is reken ik rap in. Ik draai me om:
Hè, waar komen al die renners vandaag? Het hele peloton zit in mijn wiel. Heb ik dat?

Ik kom nog wel als eerste door maar baal er behoorlijk van. Dit herhaalt zich een aantal keer: renners springen weg, maar worden weer opgeslokt. Ik doe een poging, en het hele peloton hangt in m’n wiel. Er wordt me geen ruimte gegund. Ik besluit een beetje te gaan chillen achterin het peloton.

Als het A-peloton – met de tallentvolle renners – langs komt laat ik een klein gaatje vallen. Ze gaan me iets te knus de afdaling in. Een ronde lang rijd ik solo achter het peloton aan. Gelukkig heeft mijn ploegleider andere dingen aan het hoofd, anders was het me op een reprimande komen te staan. Na een korte krachtinspanning sluit ik weer aan.

Het tempo zakt. Zonder me in te spannen – De hartslag zakt onder de 150 bpm – schuif ik langzaam naar voren. Na twee ronden rijd ik vooraan. We draaien de bult op. Ik geef gas, heel veel gas. Ik ben boven, kijk achter en zie een man in m’n wiel. Ik ga door. Volle bak de afzink in. Na de kombocht kijk ik nog eens. Er zit een man m’n wiel. Een andere man. Ik blijf doorstampen. We naderen nu met rasse schreden. Shit, kunnen die jongens niet doorrijden? Straks moeten wij de benen stilhouden.

We komen op adem, mijn medevluchter in ik. Het gat met de A’s is nu minder dan tien meter. Dat is niet netjes. Er langs? Dat is waanzin. Zij gaan in principe harder dan wij. Daarnaast gaat de jury dat nooit goed vinden – terecht. Gelukkig voeren ze het tempo op. Het gat wordt weer groter.

We rijden een strak tempo. Ik op kop, hij in mijn wiel. Oppeens zit er een tweede man in mijn wiel. Wow! Die heeft een jump gemaakt. Na twee ronden neemt ie de kop over de bult af. J@$^s! Wat rijdt hij hard, dat ga ik niet volhouden.

Loslaten! Schalt het door de spieker. Ik kijk nog eens naar de man wiens wiel ik probeer te houden. Verrek, da’s een wit rugnummer. Van een A dus. Vandaar dat ie zo hard ging. Ik laat hem direct gaan. En bied de volgende ronden mijn excuses aan bij de jury, ik had het echt niet door.

We draaien nog een paar ronden samen. Hij neemt af en toe over. En passant pak ik de leidersprijs. De afstand tot het peloton blijft gelijk. Wow, we gaan samen vooruit blijven. Er is maar een probleem. Hij kan wel sprinten. Ik moet hem dus vroegtijdig zien te lozen als ik wil winnen. Dan schiet er voorzichtig kramp in m’n kuit. Hmm, dat gaat hem niet worden.

De kramp gaat van m’n rechter naar m’n linker kuit. En verdwijnt weer grotendeels. Nog drie ronden. Dan maar weg als we de bult op draaien. Mijn enige kans.

De laatste ronde, ik zit in zijn wiel. Hij valt stil in de kuipbocht. Ik neem over, geef gas – dom je zou wachten – en ga er als een dolle vandoor. Ik raak hem niet kwijt. De bult op, ik raak hem niet kwijt, de bult af, ik ga dood, ik raak hem niet kwijt. Vlak voor de bocht zet hij aan, en is er vandoor. Hij juigt als ie solo over de finish gaat. Ik volg gelaten in zijn kielzog. Te weinig competitie…

0,46

July 22nd, 2009

Kampioen wordt je niet zo maar. Dat is trainen, trainen, en nog eens trainen (..)

Het gaat het mij niet om de ontbijtkoek of het kampioenschap, het gaat mij om de herhaling. Trainen, trainen en nog eens trainen. En dat elke dag. Ik heb tot twee weken geleden niet hard genoeg getraind. Om beter te worden, moet je het lichaam ziek maken. Het zo op zijn donder geven dat het er beter uitkomt. Supercompensatie heet dat, er zijn boeken over vol geschreven, maar de meesten – waaronder ondergetekende – kloten wat aan, in de hoop dat het werkt.

Maar ik trainde niet hard genoeg. Ik was zelden moe, of uitgewoond. En als het lichaam geen schop krijgt, gaat het niet meer spiermassa produceren, of de stofwisseling optimaliseren voor zwaardere inspanning. Dus nu het aantal wedstrijden dat ik per week tot om en nabij nul geraakt is, is het trainen, trainen en nog eens trainen.

Vandaag stond er een intervaltraining op het programma. Maar omdat ik het niet kan laten deed ik die in wedstrijdverband en stond ik aan de start van de vierde ronde van de WTOS 10km Tijdritcompetitie. Het zou geen toptijd worden. Niet alleen is zo’n zware trainingsperiode niet bevorderlijk voor de kortetermijn prestaties, nee, mijn earodynamisch zeer verantwoorde diskwiel heeft op moment van typen nog het meeste weg van een pitabroodje. Een aanblik die niet geschikt is voor jeugde en anderszinds gevoelig aangelegde kijkers. Ik zal u de beelden derhalve besparen.

Nadat ik een voorzichtige richttijd had opgegeven – vier seconden langzamer dan ik de vorige keer reed én voorspelde – mocht ik als vijfde van start. Viertien minuten, dertig seconden en vierennegentig honderdste later was ik terug. Zesenveertig honderste sneller dan de vorige keer. Een pr als wisselgeld.

Maar vandaag is niet belangrijk. In september liggen mijn doelen. Het NK Tijdrijden voor kneuzen,  de Monster(lijke) Tijdrit, en last but – enfin – het clubkampioenschap Tijdrijden van Swift. Eerst trainen, trainen en nog eens trainen. Kampioen wordt je niet zomaar. Alhoewel zesenveertig honderste sneller meer dan genoeg is natuurlijk.