Halvezool

July 7th, 2009

Een goed begin…

Inderdaad, het halve werk. Dat dacht ik ook toen ik vanmorgen mijn otomobiel omtoverde tot privé tourbus. Wielen, tijdritframe, gereedschap, kleding, water, het werd allemaal ingeladen. Vanavond moet het gebeuren. Een nieuwe edititie van de Zuid-Holland Tijdritcompetitie wacht. Wacht op benen. Op benen die al twee weken niet meer voelen zoals ze zouden moeten voelen. Vorm, of het gebrek daar aan. Zucht.

Vandaag is ook de dag van de ploegentijdrit in de Tour. Ik bekijk de stream tussen het werk(en) door. Het inspireert. Vanavond mag ik ook. Op het mooie speelgoed rondjes malen. Ook mijn rondje bevat minder prettig asfalt, en wat naar stuurwerk. Nog voor dat de truitjes verdeeld worden, roept de plicht. De voorbereiding, ik moet er vandoor.

Tom – mijn navigatievriendje in tweevoud – stuurt me langs de bekende wegen het Westland in. Ruim op tijd arriveer ik bij de bloementeler die zijn bedrijventerrein beschikbaar heeft gesteld. Ik ben de eerste lijkt het. De medewerkers zijn nog druk bezig met een laatste order en weten mij in – mijn Pools is niet zo best – gebrekkig Nederlands niet verder te helpen.

Onverricht loop ik terug richting de oto. Ik laad het frame uit, steek er de wielen in, pomp ze op, en ga me omkleden. G#dv@rd#m@! Ik ben mijn raceschoenen vergeten. Argh, stik, sterf! Goede raad hoeft niet veel te kosten, dus ik ga op zoek onder de overige deelnemers naar een gewillig slachtoffer die zijn – haar? weinig kans met mijn scheeps(be)schuiten – pantoffels wil afstaan.

– “Heeft iemand schoenen te leen? Look Delta pedalen.”
– “Look Delta pedalen? Nooit van gehoord. Zij dat toe clips? ”, de jeugdigen hadden geen idee welk archaïsch mechanisme mijn voeten met mijn pedalen verbond, verstrooide avonden als deze daar gelaten natuurlijk.

Al snel besloot ik dat het hem niet  ging worden. Ik ging maar eens inrijden op gewone schoenen:
– “Er zijn er die koersen hebben gewonnen op gympen”, werd me nog toegeworpen. Of ik daar wat voor kocht.

Om de schande wat te beperken besloot ik overschoenen over mijn schoenen te frommelen.

Helaas ben je nooit alleen op dit soort schandelijke momenten. Sta jij je een beetje van je beste kant te laten zien in een gesprek met een goed uiziende dame met fietsaffiniteit, blijkt het een ware paparazzio paparazzine. Genadeloos legt ze mijn sneakers incoginito vast. Daar sta je dan, met je goede gedrag, je geschoren benen, ingestudeerde openingszin, en aangeleerd wielerlatijn.

Over de race kan ik kort zijn: K^T. Geen moment zat ik rustig op het zadel. Mijn voeten bleven schuiven over de pedalen, kramp in de voeten, voortdurend zoekend naar grip. Het stuk tegen de wind was het totaal niet bollende K^T asfalt, voor de wind kreeg ik nooit de molen lekker rond. Gelukkig hebben we de foto’s nog:

Zo’n een-en-twintig kilometer à een-en-veertig in het uur. Op gewone schoenen, de halvezool…

Beated

June 26th, 2009

Gisteren maakte ik mij op voor de ‘Dubbel van Woubrugge’. Veel wind, drie keerpunten, bijna negenentwintigkilometer asfalt. En schrale benen. Twee tijdritten achter elkaar. Dat is niet slim. Zegt men. Maar vorig jaar reed ik zelfs een 30 kilometertijdrit daags voor de Dubbel en had ik geen centje pijn. Het waren mijn eerste twee tijdritten met mijn titanium tijdritmachientje. Ik reed de sterren van mijn eigen hemel.

Tijdens het inrijden was er niets aan de hand. De pijn verdween als sneeuw voor de zon. En zon was er. Het was warm. De anderhalve liter water die ik mee genomen had was nauwlijks voldoende. Maar toen kwam het moment: Nog vijf, vier, drie, …

Met een mislukte oerkreet zet ik ons tweeën in beweging. De startheuvel af. Shit. In tegenstelling tot normaal beginnen we met tegenwind op het eerste stuk, helemaal vergeten. Auw. Het duurt enige tijd voordat ik ritme vind. Na de eerste bocht ga ik het rood in. Achtenveertig per uur. Het gaat stroef, dus dat betekend pijn, heel veel pijn, op de terugweg.

De slinger gaat niet slecht. Op naar het keerpunt. Wind mee, maar oei, het valt niet mee. De hartslagmeter wil niet meer in het rood. De snelheid valt tegen, het tweede baal momentje.

Het eerste keerpunt geslecht, kon slechter. Het hoofd is leeg, nee hol. De motor doet niet wat het moet doen: vermogen leveren. Ik voel de achtervolgers in mijn nek hijgen. Met het grote mes in de achtervolging.

De slinger genomen, het zware stuk tegen de wind. Nog steeds geen code rode. Met moeite boven de tien meter per seconde. In mijn ooghoek zie ik Bruco staan. Ik weet niet of ie wat roept. Ik ver sta het niet. De bocht door. Schakel, schakel?! G*dv@rd*m@! Binnenblad, dat was niet de bedoeling. Shift, shift, shift. Argh! Ga terug. Shift op, Shift af, Shift op, Shift op. Het lijkt een eeuwigheid te duren. Eindelijk. En nu weer trappen. Trappen, trappen, trappen.

Zoef, zoef, zoef. De Beul komt langs gezoeft. Met soepele tred en hoge snelheid. Zoef, zoef, zoef. Ik zou graag aanhaken. Maar het mag niet. En als het gemogen had: ik had het niet gekund. Ik zie de finishlijn, maar helaas, pas halverwege.

Daar komt VDB. Ik pak een punt.  Daar moet ik dus over een minuut zijn. Op 22:24.

De startheuvel op, bochtje maken, en weer naar beneden.
Je hebt 21:41

Ik bedenk me dat ik niet eens weet wat ik vorig jaar reed. Rekenen lukt ook niet. Focus op het VDB-punt. Het eerste lichtpuntje. Ik lijk een of twee seconden op hem voor te liggen.  Ik check de hartslag meter. Negatief. Nog steeds onder omslag. Voor me zie ik de Beul. Een mooie prooi, ware het, dat de beul nooit de prooi is, maar de jager. Langzaam verdwijnt hij uit mijn gezichtsveld.

Als een zombie rijd ik verder. Pak VDB zegt een stemmetje, maar ik hoor het niet. Twee stroken rijdt ik zonder herinnering. Dan doemt het derde keerpunt op. Maar ik ben niet alleen. Een enorme four-wheel-drive met dito aanhander doemt op. De vekeersregelaar is machteloos. De veel-tonner-combinatie drukt zijn neus voor mij om het pionnetje heen. Ik heb geen keus en moet uitwijken. Krachttermen van gelijke strekking als eerder deze rit verbijt ik de verloren seconden. Als door een wesp gestoken ga ik er achteraan. Misschien pak ik nog wat luwte.

Helaas hij rijdt te hard. Ik houd hem niet bij. Ik knap. Ik overweeg om op te geven, maar draai door, zonder vuur, zonder motivatie. Na de slinger wordt ik nogmaals ingehaald. Door drie man, ongeveer gelijktijdig. Ze rijden dicht op elkaar. Ik wil, kan, en mag nog steeds niet aanhaken. Een lap zijn ze niet, het  rode snelpak van Senne ten spijt.

De  laatste bocht. Bruco roept iets, ik hoor het nu wel, maar versta het niet. Inmiddels zit ik achterstevoren op de fiets. Ik zou ze kunnen uitzwaaien nu. Maar ik doe het niet. Ik gooi h’m om de twaalf. Op naar de magische vijftig. Het lukt, maar het geeft geen voldoening. In de verte, voor de tweede maal, de finishlijn. Ik check de tijd. Onder de 44 minuten zou mooi zijn. De snelheid is al weer eventjes geen vijftig meer. Ik pers er het laatste beetje uit. 43:59.

You have to show them that you’re really not scared.
You’re playin’ with your life – this ain’t no truth or dare.
They’ll kick you, then they beat you,
then they’ll tell you it’s fair:
So beat it (..)

In retropersectief  moet ik concluderen dat ook Michael Jackson een niet altijd even succesvol tijdrijder was…

Schraal

June 24th, 2009

We schrijven Ik typ maandag 14 september 1998. Na twee weken logeren in Haagse kringen betreed ik eindelijk mijn ‘studentenhuis’ in Delft. Een hele nieuwe wereld gaat voor me open. Nieuwe gebruiken (gefrituurde loempia bij het avond eten), ritme (opstaan na 11 uur ’s ochtends),  en vrienden (huisgenoten, studievrienden). Feestjes met veel bier, en weinig meisjes. Vieze keukens, ranzige kamers. Schraal, in goed Delfts.

Nu bijna elf jaar later sta ik om 18:43 op de parkeerplaats mijn tt-machientje op te tuigen. Wielen d’r in en op 10 bar. Snelpak aan, bidon vullen voor het inrijden. Over een kwartiertje start de in schrijving voor de WTOS 10 km tijdrit. Ik weet niet precies wat ik kan verwachten. Een ongergeld zooitje waarschijnlijk, op hun site was het lang zoeken naar de benodigde informatie. Eerst maar eens verkennen.

Het parcours voert over de secondaire weg langs de A13. Bekend terein. Tijdens mijn studententijd zat het traject soms in mijn trainingsrondjes. Het asfalt  bolt niet. Er is een versmalling, waar je maar van moet hopen dat de weinige otomobilisten die je kan tegenkomen je enige ruimte geven. Ook rijdt je langs een nest met jonge zwanen. Vooral op de terugweg kom je daar dichterbij in de buurt, dan prettig. En het waait. Het waait fors. Heen, ruim mee, en – zo gaat dat bij een heen-en-weertje – terug tegen.

Het is inmiddels al ruim na zevenen. Slechts een WTOS’er heb ik inmiddels gespot. Een jongen die ik vaag ken van Delfts feestje waar ik vorig jaar verzeild raakte. Sindsdien heb ik hem twee maal in wedstrijdverband getroffen: De ronde van Pijnacker en de Zuid-Holland Tijdritcompetitie. Een kort gesprek leert dat ook hij geen idee heeft waar de rest blijft. Hij is bestuurslid.

Op de inschrijfplek aangekomen druppelen langzaam de eerste deelnemers binnen. Dde WTOS-ploegleiderswagen is inmiddels gearriveerd. De startlijst wordt opgemaakt. Wat mijn verwachte eindtijd is? Mijn vage kennis heeft zojuist gemeld dat ie voor 14:30 gaat. Dat was precies de tijd die ik bedacht had te gaan aangeven. Doe mij dan maar 14:31. Hmm, ik wilde achter hem starten, ik had 14:29 moeten zeggen, bedenk ik me. Maar goed, voor hem starten is ook oke.

Het loopt al tegen half acht als de mobiele telefoon wordt ingeschakeld:
Euh, ging jij nog komen?
- [ongetwijfeld een wedervraag]
Ja, om bij het keerpunt te staan.

Zo dat was dan ook geregeld. Onder het mom: “Wat is de wereld toch klein” spreek ik met een sympathieke Vlaamse wielrenner die de virtuele wereld enige bekendheid heeft als ‘de zwarten’. Hij was gewapend met een enorme paparazzi-camera. Hij ging wat kiekjes maken. Tijdrijden was niet zijn ding. Tja, die mensen heb je ook…

Toen vlak voor achten dan ook de keerpuntbeveiliger kwam aan gekard op zijn aftanse studentenbrik konden we eindelijk beginnen. De eerste renners vertrekken. Ik friemel nog wat aan m’n overschoenen. Vijf, vier, drie, twee, een, en gaan.

Mijn hersenen schakelen weerover in tt-modus. Je moet trappen, je moet trappen. Niet te gek, je hebt wind mee, maar vooral: je hebt straks wind tegen. Slinger, gewoon in de beugel, prima te doen, blijven trapen. De hardslagmeter gaat van diep-oranje over in rood. Bijna halverwege.

Het keerpunt doemt op. De beveiliger wijst. Hmm, ik moet voor hem langs? Oke. Nog harder remmen dan ik van plan was, anders ga ik door hem heen. En aan zetten maar.

Nu begint het lijden. Vijf kilometer precies vol tegen de wind in. De hardslagmeter begint oker te kleuren. Veertig, veertig, houdt die veertig, bonkt het door m’n hoofd. Het lukt. Soms een puntje meer, soms een puntje minder. De hardslagmeter is in de gevarenzone. Zo’n dan 180 hardslagen per minuut. Dat zijn er nog maar drie minder dan m’n max. Ik negeer het. Daar zie ik de fotograaf.

Flits, daar was de fotograaf. Daar is de finish. Ik kijk op mijn klokje: 14:27, 14:28, 14:29, 14:30 14:31. Binnen. Precies op de tijd. Dat schrale, dat gaat er toch vanaf in de loop der tijd…

Opa

June 17th, 2009

Opa

Hoe vaak heeft u gereden? De jongen die het vraagt is ruwweg half mijn leeftijd. Duidelijke vragen formuleren is een eigenschap in ontwikkeling, en ik kijk hem derhalve vragend aan.
Hoe bedoel je?, zeg ik hoopvol. Er volgt een conversatie over een algemeen klassement, en dat je daar minstens vier van de vijf maal aan mee dient te doen om in het klassement mee te mogen doen. Ik leg uit dat ik er twee gemist heb, dus dat hij niet bang hoeft te zijn dat ik willekeurig welke prijs onder zijn neus zal weg kapen.
Ja, want u rijdt zo hard, laat de jongen weten. Gevleid door dit ongepaste compliment merk ik op dat ik dan ook wel wat jaren ouder ben, en dat het maar goed is dat ik wat harder rijd, en dat ik voor hem hoop dat hij op mijn leeftijd toch echt een stuk harder zal rijden dan ik, om te vervolgen:
Zeg, hoeveel wielrenners ken je, die er prijs op stellen met U te worden aangesproken? Hij bekend dat het er geen een is. Ik stel hem gerust met de woorden dat dit na vandaag niet veranderd is, en al tutoyerend vervolgen wij onze fietsende conversatie.

Aan de start blijk ik – net als de vorige edities – een van de zeer weinige senioren te zijn die hier te plaatste mee doet aan de competitie. Wel geteld één andere amateur-B heer, en een elite dame (met dito profcontract) is op deze editie afgekomen, ondanks dat de locale vereniging haar clubtitels te grijp aanbiedt. Ik kom niet voor die titel – heb niet de behoefte daarvoor lid te worden – en ook niet voor de competitie. Pijn & afzien…

De jongens van zeventien jaar en ouder rijden in een hogere groep, samen met de (afwezige) amateurs-A en elite renners. De oude talentlozen mogen afrekenen met vijf- en zestienjarigen. Het lukt slechts met moeite. Een een enkeling is rapper. Mijn hippe – en hun minder hippe – materiaal ten spijt. Gelukkig bedekt de druppel helm de slapen goed, zodat mijn grijze hoofd verborgen blijft voor hun jonge ogen. Ze zouden me terstond aangeboden hebben te helpen met oversteken.

Toch is er niet enkel kommer en kwel te beleven in de Krimpener polder. De benen zijn goed. Er is motivatie van een net gereden pr in Woubrugge, er is een lekker briesje, en er is vollop zon. Effe knallen en we zijn zo weer terug. Minder dan negen minuten. Moet lukken. Tijdens het inrijden heb ik nog vier maal het keer punt geoefend. Het ging nog niet vlekkenloos, maar wellicht dat het wat scheelt.

Maar fietsen is trappen. Na alle gedachtenspinsels, dagdromen en ander geneuzel, komt altijd het moment dat wel van belang is. Het moment direct na het aftellen dat de tijd gaat lopen en de poging begint om zo snel mogelijk de hele handel over de finishstreep te slingeren.

Bij afwezigheid van peloton – een mijn niet onbekend gemis – druk ik de neus diep voorover min of meer tussen de ligbuizen. Ik draai de hendel heel ver open en hoop dat dit tot enige snelheid zal leiden. Het lijden begint in ieder geval direct. Het gaat snel, dat wel. Vooral de beleving. Voor ik er erg in heb ga door de slingerbocht richting het keerpunt. Focus me op het rempunt en gooi hem om de pilon heen. Bijna stilstaand stort ik me weer in de afzink. Het kan er mee door.

Terug! Het hart wordt aangesport tot nog dwazer toeren, en het lichaam sputtert tegen. Niet als een kleine jongen die strafwerk moet schrijven, maar als een potige havenarbeider die niet gedient is van de verhouding loon en werk. Ik sluit de ogen voor dit protest en ga onvermurmbaar door. Met de wind in de rug vlieg ik bijna.

Terug op aarde, blijk ik met 8:53.99 ook hier een pr te hebben gereden. Da’s leuk, maar er gingen er gingen er nog een flink aantal jeugdigen harder. Relativeren komt met de jaren, gelukkig: Ook zij verloren van de vrouw, van het sterke geslacht. Zuh is de klasbakkin. (Of was het klasbakster?)

Het langzaamst ging een oud opaatje, stoïceins langs de deelnemers trappend recht op een deelnemer af. Ze misten elkaar op een haar na. Levensmoe, was mij eerste oordeel. Verwijten kreeg hij naar zijn oren geslingerd. Hij reageerde niet. In een woede aanval in opkomst overwoog ik achter hem aan te fietsen en hem eens flink te waarheid te vertellen. Ik deed het niet. Haalde de schouders op en dacht: het is goed zo, niemand heeft er iets aan. Je kan merken dat ik ouder word.

PR

June 12th, 2009

De eerste associatie die veel renners bij de letters PR zullen hebben is die van een desolaat Noord-Frans landschap dat bezaaid ligt met rotsblokken die zou uit de hemel zijn komen zetten. Meer dan deze dobbelstenen had god niet nodig om de hel op aarde te creëren. Slechts een paar stenen, regen, modder, een verlaten uithoek. De taalpurist onder de lezers zou opmerken dat het koppelteken ontbreekt: P-R.

Maar als eigenaar van dit getyp voel ik me zo vrij mijn eigen associatie met u te delen. Als renner – en soms ook als mens – ben ik voortdurend bezig mijn eigen grenzen te verleggen. Sneller, langer, verder. Maar toch vooral sneller. Elke tijdrit weer, probeer ik sneller te gaan dan ik ooit gegaan ben. Die andere deelnemers zijn prima, maar in mijn zoektocht naar persoonlijke records, slechts kleuring van parcours, een duiding van de prestatie, of een mikpunt aan de einder.

Vergelijking met anderen is altijd oneerlijk. Aanleg, getraindheid, materiaal, motivatie, inzet; het is niet het jouwe, het is buiten jouw invloedsfeer. Hij die zichzelf overwint, is sterker dan… Afin, u kent het spreekwoord wel. Er is maar een probleem pr’s: zolang je ze veel rijdt stellen ze niet veel voor, en als ze dat wel doen rijdt je ze nog zelden.

Donderdag waren de omstandigheden er om een nieuw pr te rijden. De benen waren goed, de zon scheen – en dat was te zien, het asfalt lag er schoon bij, het waaide stevig – maar de richting was de juiste, er was een groot startersveld – en dat gaf sfeer. Mijn vorige pr reed ik tijdens de clubkampioenschappen, een uit gelezen moment om te pieken. Of dat nu ook zo zou zijn?

De start was voor de wind. Cruyfiaanse wijsheden zeggen dat het de finish extra zwaar maakt, en dat de intensiteit moeilijker is in te schatten, maar dat daar tegenoverstaat dat je direct op snelheid bent en je iets kan sparen in het begin. Hij zou zich alleen met voetbal moeten bemoeien, of zelfs dat niet. De eerste bocht had ik een tegenligger. Ze rijden altijd in de weg, die tegenliggers. Daarna gaat het iets naar beneden en zit de snelheid er weer rap in.

Het tempo weer omhoog, de bocht die volgde ging goed voor mijn doen. Even uit het zadel en aanzetten. Op naar het keerpunt. Ik leek op koers te liggen. Mooi, heel mooi. Het keerpunt was geen pretje. Eenmaal terug in het zadel stond er tien minuut negenendertig op de teller. Het zou krap worden. Temeer omdat het stuk (nagenoeg)haaks op de wind tijdens het inrijden sneller leek te kunnen op de heenweg. De praktijk was gelukkig anders. Terug ging het harder. Nog meer moed voor de brave burger.
Na de laatste bocht is het een streep naar de finish. Nu ja, het eerste deel is er beschutting van een bossage. Een klein knikje en ‘t dijkje af. De wind vol in de bakkes. Nog dieper kruip ik weg achter m’n stuur. Trappen, trappen, trappen! De hartslagmeter begint te knipperen. Meer dan negen slagen boven omslag. De resterende seconden voor het pr tikken weg. De finish komt met rasse schreden naderbij. Twintig minuten zwoegen, zweten, en pijnlijden balt zich samen. De wind tempert de snelheid. Slijm verlaat de mond. Nog tien, nog negen, nog acht, nog zeven. Binnen! Yes! Yes! Bingo! Binnen!, Wow! PR!

Klein agrarisch leed

June 2nd, 2009

Na door vakantie en in tweede instantie door een yet-lag twee edities te hebben gemist was ik vanavond present voor de vierde aflevering van de Waardrenner Tijdrit Competitie. Ik was keurig optijd aanwezig, om te constateren dat mijn voorbereiding – die op sommigen wellicht dwangmatig/manicaal/neurotisch/en wat dies meer zij gevonden zal worden – toch nog haperde. Ik was mijn tt-fietspomp vegeten. En zoals de kenners weten, op veel tt-wielen pas een toer-cross-baan-weg-pomp niet zomaar op elk tt-wiel. In mijn geval zelfs op geen van beide.

Gelukkig was de organisatrice in het bezit van het benodigde gereedschap, en kom met verenigde krachten gewerkt worden aan de benodigde 9,5 bar druk die zouden moeten bijdragen aan sportief succes in de winderige polder van Lekkerkerk. Nadat ook de financieële schuld was ingelost kon het echt beginnen.

De verkenning/verwarming (welilcht dekt verkenningskachel de lading) leerde dat de wind straf was, of zelfs meer dan dat, en dat hij mijn of meer pal tegen en daarna vol in de rug. (Pal mee, dat bekt niet.) De s-bocht lag er grintig (niet te verwarren met grinta) bij , en het keerpunt was schoon. De 40 km/u handhaven zou het uitsterste vergen en wellicht niet altijd lukken. De terugweg kachelde ik lekker door, en klokte een max. van 61 km/u, een persoonlijk record, en wellicht had ik nog iets harder gekund. Het voelde in iedergeval vurrukkulluk.

De wedstrijd zelf ging de eerste 7 minuut 21 prima. De s-bocht was ontgrind door een road-marshall, een van de vele vrijwilligers die het mogelijk maakt om ons zo de vernieling in te rijden, zonder te hoeven afstappen (al dan niet te hard), en het keerpunt ging wat mij betreft acceptabel. Ik zakte eventjes onder de 40 maar structureel zou ik het niet noemen.

Na het keerpunt ging de snelheid om hoog en versnelde ik langzaam maar zeker van 48 km/u naar zo’n 51 km/u. Helaas zag ik voor mij nu met rasse schreden een agrarisch voertuig dichterbij komen. Een voertuig dat op de heenweg nog keurig stil stond was het wachten wellicht beu, en aangezien de max onder de 40 was, kon ik zo’n twee minuten lang uitrijden. Inhalen was geen optie. Het voertuig was breder dan het fietspad. Daar ging een p.r. en wellicht ook m’n top-klassering. Berustig ont-/versiert door twee krachttermen was mijn deel.

Een snelle rekkensom (nu ja, met een hartslag van rond de omslag lukte het mij nog niet) leert dat ik (afhankelijk van het eindschot) tussen de 20 en 30 seconden vertraging opliep. Vooral nuttig voor mezelf om te weten waar ik sta. Je koopt er geen brood voor. (Gelukkig hoeft dat ook niet, want ik zou Rasmussen verslaan qua BMI in dat geval, een hele prestatie). De organisatie heeft me een tijdcorrectie gegeven. Een sympathiek gebaar dat ik om die reden niet afsla. Sowieso was ik tweede geworden in mijn categorie geloof ik. De nummer een reed een klasse beter.

En nu moet ik terug om mijn p.r. terplaatste tot een tijd onder de negen mintuten aan te scherpen, al was ik sowieso van plan om terug te komen. Het is namelijk geweldig mooi rijden door de Krimpenerwaard, zelfs met wat klein agrarisch leed.

Broodnodig

June 2nd, 2009

Na een reis Down-Under van tweeënhalve week (met ter plaatste een schamele 43 km op de mtb) was volgens velen geen ideale voorbereiding. De drie dagen voor de tijdrit van afgelopen donderdag (na zondag ‘s morgens te zijn geland om 7:00 te Amsterdam) had ik echter heerlijke kilometers gedraaid en voelde de benen soepel.

Donderdag was ik vroeg op mijn werk. Zo kon ik met goed fatsoen rond kwart over vier afzwaaien. Ruim op tijd kwam ik aan op het tijdritparkoers van Woubrugge, waar ik elke bocht kan dromen, en elke drempel ken. Toch maar weer een keertje verkennen. Kijken hoe de wind staat. Direct lekker warm rijden en de benen op spanning brengen.

De verkenning annex warming-up leerde mij dat er meer wind stond dan ik dacht. Het zwaarste stuk zou het stuk zijn parallel aan de N207 op de terugweg. het stuk richting het keerpunt (en logischerwijze ook op de terugweg) lag bezaaid met takjes en ander grut. En overblijfsel van de storm van dinsdag.

Op de terugweg spotte ik mijn eerste opponent van de dag. VDB kwam mij tegemoet gereden. Ook hij was op tijd aanwezig om zich goed voor te bereiden. Terug bij de oto hield ik me verder rustig. Ik keek naar hoe een aantal jonge stieren gevoederd werden (biefstuk ready werden gemaakt) en warmde mijn benen op Spaanse wijze, zoals Doctor Davey dat noemde. Een alleszins prettige methodiek.

En toen was het moment daar. Ik moest van start. Door mijn als maar verbeterende resultaten in de tweede helft van het startveld. Laatste check van de overschoenen, de druppelhelm, het initiële verzet, de hartslagmeter, en in de blokken

Vijf, vier, drie, twee, een, gaan! Het dijkje af, en trappen, alleen maar trappen. De snelheid gaat over de 46 km/u. De hartslag loopt geleidelijk op tot 4 hartslagen boven het omslagpunt. Dan komt de beklimming. Nu ja, je snelheid zakt als je het vermogen opschroeft. Tot dat moment gaat het vanzelf, en heb je geen last, daarna begint het echte tijdrijden. Rijden met pijn…

De trapfrequentie voelt goed (ik heb geen kadansmeter onboard, maar ik schat de voor mij vertrouwde 100 rpm+). Dan de eerste bocht. Ik probeer hem ruimer dan voor mij gebruikelijk aan te sturen, maar ga er toch nog brak doorheen.

Rap weer tempo maken. De snelheid loopt weer op, maar haalt niet de snelheid die ik hoopte. De hartslag ligt nog steeds goed, zelfs zeer goed. Het varieert tussen de 4 en 10 slagen boven omslag en voelt alsof ik dat ga volhouden tot de finish, al is die nog ver.

De slingerbocht rond het monument gaat iets beter en ik kom er voor mijn doen niet onaardig uit. Over de takjes (zoveel mogelijk er om heen) en richting het keerpunt. Een blik op de klok brengt enige vertwijfeling.Gezien de wind moet ik voor het door mij gewenste p.r. waarschijnlijk rond de 10:15 doorkomen. Dat lukt nét niet. In de hoop de ronding wat beter te maken rijd ik iets verder door om een grotere bocht te kunnen maken. Dit mislukt jammerlijk en kost me kostbare seconden.

Dan begint het echte werken. Ik krijg dorst en het is loodzwaar langs de N207 tegen de wind. De snelheid blijft ternauwernood boven de 37 km/u en de hartslag is okerrood. De bocht richting de finish is niet om over naar huis te schrijven, noch om over te posten op een forum (derhalve kan u deze zin als niet gepubliceerd beschouwen) en het is vrezen voor het laatste stuk.

Er is gelukkig meer luwte dan gepland tijdens het inrijden, maar een p.r. wordt lastig. De seconden tikken weg, het lijf wil niet nog harder. En dan breekt het moment aan dat ik zie dat de finish verder weg is dan het bereiden van 21 minuten (mijn p.r.) ik baal en trap nog 14 seconden door om binnen te rollen. Een niet voor herhaling vatbare krachtterm komt over mijn lippen. Het is niet gelukt…

Helemaal kapot en uitgewoond probeer ik uit te rijden. Ik schakel terug naar het binnenblad. Ik schakel terug voorbij het binnenblad. Niets uitrijden meer. Ik sta stil. Slijm baant zich een weg naar buiten. Wat uit mijn bidon biedt uitkomst.

Ik heb daags na de wedstrijd de relativerende woorden van de beul en de rups nodig om tevreden terug te kijken. Al was het maar omdat geen enkele deelnemer een p.r. reed en slechts een renner (De Neut) harder reed dan de vorige editie. Achteraf was het zo slecht niet. Al koop je daar geen brood voor, laat staan een p.r.

Fietskoerier voor een dag

June 1st, 2009

Sommige lezers zijn op de hoogte dat ik naast fanatiek fietser ook fanatiek schaker ben. Twee bezigheden die zij maar moeilijk laten combineren, maar die elkaar gelukkig ook niet buitensporig in de weg zitten. Dit laatste vooral sinds ik schaken heb gepromoveerd tot mijn wintersport.

Enfin, soms wint het schaken het toch als de r niet meer in de maand is. Nu ja het schaken, het drinken van biertjes op zonovergoten terrasjes. Mijn schaakvereniging organiseert sinds jaar en dag (sinds 2004 om precies te zijn) een kroeglopertoernooi, en ijs en weder diendende ben ik daarbij.

Zo ook dit jaar, met dat kleine verschil: ik dronk geen druppel een deed geen zet. Hè, leest u dat goed? Helaas, dat deed u. Om het voor 156 andere schakers mogelijk te maken aan dit geweldige evenement deel te nemen, offerde ik mijn vrije pinkerzondag op om als een heuze fietskoerier de organisatie te versterken. Op met mijn oude stadfiets scheurde ik de hele dag door de Delftse binnenstad. De fiets waarop ik – opa haalt herinneringen op – de laatste drie jaar van mijn middelbare schooltijd woon-school(-en werk)-verkeer mee deed. Toen nog voorzien van triatlon stuur en kilometerteller. Nu voorzien van de nodige roestplekken.

Na een goede warming-up (Leiden-Delft is op zo’n fiets net ff zwaarder dan op een racer) arriveerde ik rond elf uur in het commando-centrum van het toernooi. Vermeldenswaardig is dat ik hierbij op D2-tempo rijdend een renner op een Pinarrello Prince inhaalde. Een mooi voorbeeld dat het niet de fiets, maar de berijder is die het h’m doet. Na dat het toernooi van start was gegaan kon ik mum van tijd aan de bak. Elke ronde moesten Jolle (mijn medekoerier) en ik de elf deelnemende kroegen twee maal langs. De eerste maal om een nieuwe indeling door te geven, de tweede maal om de uitslagen op te halen. Ik kreeg – op grond van mijn vermeende fietskwaliteiten – de zes meest ver weg gelegen kroegen onder mijn hoede. Oke, dat stelde ik zelf voor.

Het parcours was bochtig en voorzien van de nodige kasseistroken. Verder waren paaltjes, bussen, auto’s, en de vele terrasbezoekers niet te onderschatten obstakels. Het was dus voortdurend optrekken-remmen-optrekken-remmen en deze obstakels ontwijken. Als er meer fietsers en minder wandelaars waren geweest zou ik zweren dat ik het pinkstercritirium van Delft aan het rijden was, in plaats van fietskoeriertje spelen.

Getogen in mijn favouriete wielershirt (de koersbroek voor deze gelegenheid verscholen onder een korte broek) mocht ik de nodige opmerkingen pareren over doping, Rasmussen, Pantani (droeg een bandana in de hoop te zorgen dat mijn hoofd geen rode bol werd) en het verloop van de Giro. Dat eerste ging vrij aardig (bijna alle schakers zouden positief bevonden worden tijdens dit toernooi), op dat laatste moest ik antwoord helaas schuldig blijven: in mijn kroegen stond geen tv aan waar de Giro te volgen was. Jolle had meer geluk een van zijn kroegen was het wel te volgen. Hem bleek het niets te intresseren. Tja, die mensen heb je ook.

Fietskoerier zijn houdt ook in dat je moet anticiperen: zo moest en falende schaakklok in allerijl vervangen worden, en nadat onverlaten om misterieuze wijze een schaakbord, klok, en stukken lieten verwijden moest er met spoed een nieuwe set geregeld worden. Met nog meer vaart dan gemiddeld schoot ik over stoepranden, langs paaltjes, voorbij volle terrassen, en haalde zo nu en dan zelfs een auto in. Alles voor een vlekkenloze organisatie.

Toen ik om acht uur afzwaaide was het een mooie dag geweest. Het toernooi was vlotjes verlopen, het schaakmateriaal was weer terug waar het hoorde en vele deelnemers waren (in meer of minder benevelde toestand) aangeschoven in het clubgebouw om onze vereniging van haar voorraad bier af te helpen. Na een training als deze, en met de terugreis in het vooruitzicht leek het mij geen goed idee hen te volgen. Volgend jaar weer. Wellicht weet ik het schaken en fietsen dan nogmaals te verenigen…

Killing

September 29th, 2008

We did it again: we killed the monster. Maar dit jaar had ik nog ‘slechts’ 3 uur 31 minuten en 10 seconden nodig om dit bloeddorstige monster, zich ophoudend in de Flevopolder, neer te sabelen. Dankzij mijn blade (wat een machtig wapen) ging dat 22 minuten sneller dan vorig jaar.

De dag begon met een kleine teleurstelling: Norbert van der Straaten deed uiteindelijk toch niet mee. Maar niet te lang getreurd: het beloofde een topdag te worden. Het was nagenoeg windstil, de mist die hierdoor was blijven hangen gaf een mystiek gevoel zo vlak voor de start.


In de mist

Een dag eerder had ik een teller gemonteerd. Jezelf drieënhalf uur oppeppen zonder dat je weet hoe ver je nog moet, of hoe hard je gaat, is ondoenlijk. Vooral als de wind tegen is, en het monster je keihard geselt, kan je elke positieve prikkel goed gebruiken. Dus zaterdag heel secuur met gaffertape e.a. vast gezet in de hoop zo min mogelijk van de aerodynamica te vernaggelen.

Vorig jaar had ik er zo’n 4000 km op zitten toen ik van start ging, nu stond de teller op 5800 km. Beide waarden zijn geen sublieme (understatement) voorbereiding op een duurinspanning van deze omvang. Deelnemers die de hele rit rond hun omslagpunt rijden (ik maak geen grapje) moest ik maar weer niet gaan proberen te kopieëren, anders zou het monster mijn vroeg in het tweede rondje de genadeklap geven. En vorig jaar ging ik door een diep dal het laatste rondje, dus ik was gewaarschuwd.

En er was nog een factor die het er makkelijker op ging maken: mijn wapen is zo stijf dat elke hoppel, elke oneffenheid voelbaar is. Voor je het weet snij je niet alleen je tegenstander de nek af, maar ook je zelf. Ook de diepe zet (ik heb er vanaf gezien om mn stuur hoger te zetten) is zwaar, heel zwaar.

En dan heb je ambitie, dodelijk voor het nemen van rationele verstandige beslissingen. Spottend met de wetten van de logia ging ik voor een tijd van onder de 3:30. Meer dan 20 minuten sneller dan het jaar er voor.


En los!

Maar goed, de start, die was goed. In tegenstelling tot vorig jaar nam ik niet een afslag te vroeg. Op de souplesse met een hartslag van 155 (10 onder omslag) en 38 km/u ging ik richting het viaduct. Oké, toch meer wind dan helemaal niets was de conclusie. Voorzichtig de snelheid iets laten zakken net als de hartslag en rustig blijven omwentelen.

Hoewel het hart en de benen goed hun werk deden, was het zitvlak direct in protest, na zo’n 20 km (nog 103 km te gaan) was dat al niet comfortabel meer. En toen tegen de wind in (verschil mee- vs. tegenwind was zo’n 4 km/u) rond de 35 km zelfs een klein krampje opstak vreesde ik met grote vrezen.

Toch ging het eerste rondje voorspoedig. In 1 uur 8 minuten en zo’n 50 seconden (35,6 km/u) lag ik op koers. Ik was er echter niet gerust op, want het lichaam protesteerde. En ik moest nog ruim 80 km. Ik liet m’n hartslag dus zakken tot zo’n 148 en probeerde m’n trapfrequentie wel hoog te houden. De bevoorrading ging goed, maar de gel die ik naar binnen werkte sloeg hard op m’n maag. gelukkig had ik ook een lichter verteerbaar energiedrankje bij me. Daarmee spoelde ik de handel weg en vervolgde de tocht.


122,4 kilometer asfalt…

Halverwege de tweede ‘rak’ tegen draaiden we een doorgaande weg op en moest ik – de enige keer – licht in de remmen om niet onder een oto te geraken. Niets aan te doen, en ook geen killer voor je tijd. (We mochten willen dat ons parkoers in Woubrugge zo verkeersluw was) Ook voelde ik weer een beetje krap zo aan het einde. Even strekken en uit het zadel was het devies om de pijn dragelijk te houden.

En toen kwam de laatste ronde. De tussentijd die ik zag bevreesde mij: 2:19 nog wat. Dat betekende dat ik mijn doel niet ging halen, of ik zou alles uit de kast moeten halen. Maar het deed al zo’n pijn! Goede raad was duur en in herinnering ervoer ik weer hoe vorig jaar het licht uitging. Ik wilde best als een uitknepen sinaasappel over de finish rollen, maar alléén met een goede tijd.

Ik voerde m’n hartslag op tot 155 en besloot te zien waar het schip zou stranden. De bevoorrading ging wederom goed, maar ik besloot naast m’n energiedrankje dit keer een Twix naar binnen te werken, een gel zag ik mezelf niet overleven. Daarna begon het grote aftellen: nog 30 km, nog 20 km, tegen de wind ging het nog maar 31 à 32 km/u. Twee keer moest ik serieus uit de pedalen om de opkomende kramp te temperen. Toch bleef alles binnen de perken, ik perste er nog een lichte versnelling uit. Op het laatste rechte stuk echter werd ik – de enige keer – ingehaald. Bottecchia (lid van forum.fiets.nl) ging mij voorbij. Dat mocht niet! Ik zette aan en oei, daar was de kramp…


Hoe sterk (en hoe eenzaam)…

Langzaam liet ik me weer zakken in het zadel en herstelde. Bottecchia liet mij achter zich. Met de finish in zicht perste ik er echter nog een keer alles uit. Met 45 km/u rolde ik over de finish. Dat was toch iets beter dan de 23 km/u van vorig jaar. Ik rolde uit. 34,8 km/u! Je moet uitrijden, zei een stemmetje in m’n hoofd. Ook dat besloot ik de nek om te draaien. Een eitje na het verslaan van het monster…

Dorst

August 24th, 2008

Twee emmertjes water halen, twee emmertjes pompen. Dat is een korte samenvatting voor mijn Grand Fondo ontgroening.  Circa 140 kilometer harken door de polder. Met dank aan de rijzende ster van TD.

Niks neutralisatie (zoals aangekondigd). Vanaf de eerste meters werd er redelijk doorgekacheld. Doordat ik niet bijzonder fraai mijn bed uitrolde (technisch niets mee aan de hand, maar helaas niet binnen gestelde de tijd) kwamen m’n vriendinnetje en ik ‘slechts’ drie kwartier van te voren aan.

Met dank aan de soepele organisatie had ik vervolgens nog 5 minuten om mijn fiets te pakken en mij te melden aan de start voor de cyclo. In de haast had ik geen kans gezien mijn bidon te vullen – en had ik naast een flesje energiedrank niets vloeibaars bij me. Niet het gedroomde debuut op een cyclo, maar goed, we gingen wel zien waar het schip zou stranden en ik moest lossen om water te tappen.

Het peloton fietste nerveus. Vooral de korte stukken tegen de wind (op de heenweg was er vooral wind mee) leek niemand interesse te hebben in het opzetten van waaiers. Als een van de minder heldhaftigen (en daarom achterin) in het peloton kon ik zo steeds gaten dichtrijden van (nog) mindere goden die moesten lossen.

Een kwartier voordat we Den Helder bereikten ging het wederom op de kant. Een grote groep, mijzelve incluis, miste de slag en de achtervolging werd ingezet. Het werd me toen duidelijk dat velen van de gelosten het al welletjes vonden en met twee ook nog fitte mannen (waarvoor zeer veel dank!) zetten wij een achtervolging in. Door de goede samenwerking en door dat het tempo door Den Helder van het peloton ‘te doen’ was sloten wij vlak voordat Den Helder weer verlaten werd aan.

Dit was zeer tijdelijk. Den Helder uit werden we over een buitendijks fietspad met niet-bollend asfalt tegen de wind in gestuurd. Achterin de niet gevormde waaier moest ik passen. De inspanningen om terug te komen en het water tekort (waardoor ik ook minder gegeten had dan gepland) eisten hun tol en ik moest passen.

Aangezien ik er mentaal ook behoorlijk doorheen zat keek ik op mijn fietselektronica om te zien hoe ver het nog was. Hmm, 84 km afgelegd in 2:11. Alkmaar is nog ver…

Gelukkig was ik niet alleen de rest van de rit. Een zeer simathieke gozer (man/jongen/hij mag kiezen) moest ook de zelfde kant op (duh ) en wij vervolgende onze weg in aangepast tempo. Hij bezat ook twee bidons gevuld met limonade en was zo vriendelijk mij daar een deel van af te staan. Zonder deze geste had ik mijzelf wellicht helemaal de vernieling in gereden.

Na een kilometer of 15 haalden wij een wielrenner (met bijzonder 20 jaar oud remsystem een TU Delft bidon) bij. Met z’n drieën reden we door. Nu ja, ik moest meer passen dan me lief was, maar ze waren vriendelijk en maakten er geen probleem van.

Met nog zo’n 20 à 25 km te gaan zag ik de eerste bevoorrading (daarvoor schijnen ze er ook geweest te zijn, ik heb ze – mede door het tempo gok ik zo – niet gezien) Eindelijk kon ik mijn eigen bidon vullen met limonade (gewoon water hadden ze niet). Daarna zijn we als de brandweer weer vertrokken.

Vanaf daar met een groep van zo’n 8 man naar de finish gekacheld. Ik kreeg zowaar (wat gek ) weer wat power in de benen, en een van de twee eerdere mede achtervolgers (die clubgenoot van me bleek te zijn, ik had geen idee) sloot ook aan. Na 4 uur en 2 minuten reden we over de blieb-blieb-matten.

Diep respect voor de winnaar (3:42) die de sprint won in een peloton dat was uitgedund tot 16 man (m/v?).

Vervolgens nog een poosje mogen wachten tot m’n vriendinnetje en haar metgezellin samen binnen kwamen. Ze hadden de 100 km gedaan en hun tijd genomen voor de bevoorradingen. Een mooi argument voor de stelling dat vrouwen slimmer zijn dan mannen.

Om kort te gaan (nu nog?): de organisatie was niet super. De uitpijling was zeer goed. De route was aardig, maar niet zeer fraai. De wedstrijd was leuk! Volgend jaar wellicht weer.